ECLI:NL:RVS:2013:693

Raad van State

Datum uitspraak
14 augustus 2013
Publicatiedatum
14 augustus 2013
Zaaknummer
201200514/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.H. van Kreveld
  • W. Sorgdrager
  • Y.E.M.A. Timmerman-Buck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing handhavingsverzoek tegen houtzagerij in Eesergroen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Assen, die op 8 december 2011 het beroep van [appellante] gegrond verklaarde. Het betreft een verzoek om bestuursrechtelijke handhavingsmiddelen tegen de houtzagerij van [partij] in Eesergroen. Het college van burgemeester en wethouders van Borger-Odoorn had eerder op 10 juni 2010 het verzoek van [appellante] afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het college een nieuw besluit moest nemen over geluid, maar het verzoek om handhaving op het gebied van brandveiligheid werd afgewezen.

In hoger beroep heeft [appellante] betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld over de geluidnormen en de brandveiligheid. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 12 juli 2013 behandeld. De rechtbank had eerder overwogen dat de geluidgrenswaarde voor de dagperiode 50 dB(A) is, terwijl [appellante] stelde dat dit 45 dB(A) zou moeten zijn. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank dat het college niet handhavend kon optreden tegen laagfrequent geluid, omdat het Activiteitenbesluit milieubeheer hiervoor geen norm bevat.

De Afdeling oordeelde dat de rechtbank ten onrechte niet had geoordeeld over het verzoek van [appellante] om schadevergoeding. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd voor zover deze niet over het schadeverzoek oordeelde, maar het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De Afdeling bevestigde verder de uitspraak van de rechtbank voor het overige en verklaarde het beroep tegen het besluit van 20 maart 2013 ongegrond. Het college werd gelast om het griffierecht aan [appellante] te vergoeden.

Uitspraak

201200514/1/A4.
Datum uitspraak: 14 augustus 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Eesergroen, gemeente Borger-Odoorn,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 8 december 2011 in zaak
nr. 10/823 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Borger-Odoorn.
Procesverloop
Bij besluit van 10 juni 2010 heeft het college het verzoek van [appellante] om toepassing van bestuursrechtelijke handhavingsmiddelen tegen de houtzagerij van [partij] aan de [locatie] te Eesergroen afgewezen.
Bij besluit van 8 november 2010 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 december 2011 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 8 november 2010 vernietigd en het college opgedragen om een nieuw besluit voor het onderdeel geluid te nemen. Verder heeft de rechtbank zelf in de zaak voorzien voor het onderdeel brandveiligheid door te bepalen dat het verzoek van [appellante] om toepassing van bestuursrechtelijke handhavingsmiddelen ten aanzien van brandveiligheid wordt afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 20 maart 2013 heeft het college het door [appellante] tegen het besluit van 10 juni 2010 gemaakte bezwaar voor het onderdeel geluid opnieuw ongegrond verklaard.
[appellante] en het college hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 juli 2013, waar het college, vertegenwoordigd door mr. Y Meijer, werkzaam bij de gemeente, is verschenen. Voorts is ter zitting [partij] gehoord.
Overwegingen
1. Op 1 juli 2013 is de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten (hierna: Wns), voor zover betrekking hebbend op schadevergoeding, in werking getreden. Uit het in artikel IV, eerste lid, van de Wns neergelegde overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór inwerkingtreding van deze wet op dit geding van toepassing blijft.
Situatie
2. Het verzoek van [appellante] om toepassing van bestuursrechtelijke handhavingsmiddelen heeft betrekking op een inrichting aan de [locatie] te Eesergroen, waar vers rondhout wordt opgeslagen en verwerkt tot haardhout. Vast staat dat voor de inrichting geen vergunningplicht geldt. Voor de inrichting gelden als type B inrichting de regels van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer
(hierna: Activiteitenbesluit milieubeheer).
Geluidnorm
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat ingevolge artikel 2.17, eerste lid, aanhef en onder a, van het Activiteitenbesluit milieubeheer, wat betreft het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau een geluidgrenswaarde geldt van 50 dB(A) in de dagperiode. Volgens haar geldt op grond van het overgangsrecht voor de dagperiode voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau een geluidgrenswaarde van 45 dB(A).
3.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat ingevolge artikel 2.17, eerste lid, aanhef en onder a, van het Activiteitenbesluit milieubeheer het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau maximaal 50 dB(A) in de dagperiode mag bedragen. Weliswaar is in de artikelen 6.1 en 6.12 van het Activiteitenbesluit milieubeheer overgangsrecht opgenomen ingevolge waarvan andere geluidgrenswaarden kunnen gelden, maar er bestaat geen grond voor het oordeel dat die artikelen in dit geval van toepassing zijn.
De beroepsgrond faalt.
Laagfrequent geluid
4. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte geen bestuurlijke handhavingsmiddelen tegen het door de inrichting veroorzaakte laagfrequent geluid heeft toepast.
4.1. Het Activiteitenbesluit milieubeheer bevat geen norm voor laagfrequent geluid. Het college heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat het ter zake niet handhavend kon optreden.
De beroepsgrond faalt.
Wijziging bedrijfsvoering
5. Het betoog van [appellante] dat de rechtbank er ten onrechte aan voorbij is gegaan dat [partij] wijzigingen in zijn bedrijfsvoering niet heeft gemeld bij het college, faalt. In deze procedure staat uitsluitend ter beoordeling of de inrichting voldoet aan de voor de inrichting geldende geluid- en brandveiligheidsnormen en of het college ter zake handhavend had moeten optreden.
Brandveiligheid
6. [appellante] betoogt dat de rechtbank haar oordeel over brandveiligheid ten onrechte mede heeft gebaseerd op het verslag van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (hierna: StAB) van 24 mei 2011, kenmerk StAB/38852/R (hierna: deskundigenbericht). Daartoe voert zij aan dat de betrokken medewerkers van de StAB niet gespecialiseerd zijn in brandveiligheid en geen brandveiligheidsdeskundige ter plaatse aanwezig is geweest.
6.1. Het deskundigenbericht is na een bezoek aan de inrichting in samenspraak met een brandveiligheidsdeskundige van de StAB opgesteld. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat die deskundige de inrichting ook zelf nog had moeten bezoeken.
De beroepsgrond faalt.
7. Voorts betoogt [appellante] tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat het college handhavend had moeten optreden tegen de ter plaatse aanwezige begroeiing. Niet is gebleken van een wettelijk voorschrift op grond waarvan het college dat kon doen.
8. [appellante] betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat de inrichting niet voldoet aan de regels voor bereikbaarheid van inrichtingen en voor bluswatervoorzieningen. Volgens haar is de inrichting niet van twee tegenover elkaar liggende zijden bereikbaar en zijn de aanwezige poederblussers te klein voor de inrichting.
8.1. Ingevolge artikel 2.1.9, eerste lid, van het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken (hierna: Gebruiksbesluit) moet de bedrijfsmatige opslag van brandbare niet-milieugevaarlijke stoffen zodanig zijn dat bij brand geen onveilige situatie kan ontstaan voor een op een aangrenzend perceel gelegen of op dat perceel volgens het bestemmingsplan nog te realiseren gebouw dat op grond van het Bouwbesluit 2003 een brandcompartiment of een gedeelte van een brandcompartiment is, of voor een speeltuin, kampeerterrein of opslag van brandgevaarlijke stoffen.
Ingevolge het tweede lid, aanhef, is aan het eerste lid bij opslag van hout, anders dan in een gebouw, voldaan indien:
a. de opslag bij brand gedurende een periode van ten minste 60 minuten, gerekend vanaf het ontstaan van de brand, geen grotere stralingsbelasting veroorzaakt dan 15 kW/m2;
b. de bereikbaarheid van de opslag vanaf twee tegenover elkaar liggende zijden is gewaarborgd, waarbij in een derde zijde ook een toegangsmogelijkheid aanwezig is indien die zijde langer is dan 40 m, en
c. bij de opslag een bluswatervoorziening met gedurende ten minste vier uren een toevoercapaciteit van ten minste 90 m3 per uur aanwezig is.
8.2. Anders dan [appellante] veronderstelt, heeft artikel 2.1.9, tweede lid, aanhef en onder b, van het Gebruiksbesluit betrekking op de bereikbaarheid van de opslag en niet op de bereikbaarheid van het terrein van de inrichting. Volgens het deskundigenbericht zijn de houtopslagen op het terrein van de inrichting bereikbaar vanaf drie ontsluitingen op de Turfdijk, welke op het terrein van de inrichting zijn verbonden door enkele dwarspaden. In hetgeen [appellante] heeft betoogd heeft de rechtbank dan ook terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de inrichting niet aan artikel 2.1.9, eerste en tweede lid, aanhef en onder b, van het Gebruiksbesluit voldoet.
Voor zover [appellante] betoogt dat de bluswatervoorzieningen niet voldoen aan het bepaalde in artikel 2.1.9, tweede lid, aanhef en onder c, slaagt dit evenmin. Volgens het brandveiligheidsadvies van de brandweer Emmen van 28 oktober 2009 zijn er enkele ondergrondse brandkranen aanwezig die elk voldoende capaciteit hebben om aan dit voorschrift te kunnen voldoen. [appellante] heeft dit niet bestreden. De rechtbank heeft derhalve in hetgeen [appellante] heeft aangevoerd over de poederblussers terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat [partij] in strijd met het Gebruiksbesluit heeft gehandeld.
De beroepsgrond faalt.
Vooringenomenheid
9. [appellante] betoogt tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat het college met vooringenomenheid heeft gehandeld bij zijn besluitvorming. Daarvoor bestaan geen concrete aanknopingspunten.
Schadevergoeding
10. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan haar verzoek om het college te veroordelen tot vergoeding van de door haar geleden schade.
10.1. Ingevolge artikel 8:73, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), kan de rechtbank, indien zij het beroep gegrond verklaart en indien daarvoor gronden zijn, op verzoek van een partij het bestuursorgaan veroordelen tot vergoeding van de schade die die partij lijdt.
10.2. [appellante] heeft de rechtbank in beroep uitdrukkelijk verzocht het college te veroordelen tot vergoeding van de door haar geleden schade. De rechtbank heeft ten onrechte nagelaten een beslissing op dat verzoek te nemen.
De beroepsgrond slaagt.
Slotoverwegingen hoger beroep
11. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd, voor zover de rechtbank niet geoordeeld heeft over het verzoek van [appellante] om schadevergoeding. De uitspraak dient, voor zover aangevallen, voor het overige te worden bevestigd.
12. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het verzoek om schadevergoeding afwijzen, reeds omdat nadere besluitvorming is vereist en op de uitkomst daarvan niet kan worden vooruitgelopen.
13. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Besluit van 20 maart 2013
14. Bij besluit van 20 maart 2013 heeft het college, gevolg gevend aan de uitspraak van de rechtbank, opnieuw beslist op het bezwaar van [appellante]. Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:24 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van die wet, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding.
15. Het college heeft bij zijn besluit van 20 maart 2013 het bezwaar van [appellante] opnieuw ongegrond verklaard, onder aanpassing van de motivering. Daarbij heeft het zich gebaseerd op drie geluidrapporten, te weten "Akoestisch onderzoek [partij] Haardhout te Eesergroen" van Stroop raadgevende ingenieurs bv van 26 oktober 2011 (hierna: rapport van 26 oktober 2011), "Controlemetingen [partij] Haardhout nabij [woning] Eesergroen" van Avenue Adviseurs van 1 augustus 2012 (hierna: rapport van 1 augustus 2012) en "Bevindingen controlemetingen geluid [partij] Haardhout aan de [locatie] in Eesergroen" van Avenue Adviseurs van 6 maart 2013 (hierna: rapport van 6 maart 2013). Voor de rapporten van 1 augustus 2012 en 6 maart 2013 zijn ter plaatse metingen uitgevoerd.
Geluidmetingen
16. [appellante] betoogt dat het college zijn besluit van 20 maart 2013 niet op de uitgevoerde geluidmetingen mocht baseren. Volgens [appellante] zijn deze metingen niet op de door [partij] opgegeven werkzaamheden gebaseerd. Verder stelt zij dat tijdens de continue metingen in de periode van 25 juni 2012 tot en met 23 juli 2012 geen werkzaamheden hebben plaatsgevonden, dat [partij] de metingen heeft gemanipuleerd en dat de resultaten niet met bevindingen van andere betrokken deskundigen overeenkomen. Ten slotte hadden de metingen volgens [appellante] gedaan moeten worden door twee deskundigen, van wie één door haar zelf te kiezen.
16.1. Anders dan [appellante] meent, zijn niet de door [partij] opgegeven werkzaamheden van belang voor het meten van de geluidsbelasting van de inrichting, maar de feitelijk verrichte werkzaamheden. De geluidrapporten van 1 augustus 2012 en 6 maart 2013 zijn gebaseerd op metingen die ter plaatse uitgevoerd zijn. [appellante] heeft haar stellingen omtrent die metingen en rapporten niet met concrete gegevens onderbouwd. Reeds hierom bestaat geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid daarvan. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat geen rechtsregel bestaat die het college verplichtte de metingen mede te laten verrichten door een door [appellante] uitgekozen deskundige. Voorts heeft [appellante] niet aannemelijk gemaakt dat [partij] de metingen heeft gemanipuleerd. De enkele stelling dat geheime metingen onmogelijk zijn wegens de openheid van het landschap is daarvoor onvoldoende.
Gelet hierop, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het college het besluit van 20 maart 2013 niet op de uitgevoerde geluidmetingen mocht baseren. Nu uit die metingen volgt dat de geluidgrenswaarde van 50 dB(A) voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau in de dagperiode niet werd overschreden, was het college niet bevoegd om handhavend op te treden zodat het het verzoek om handhavend optreden terecht heeft afgewezen.
De beroepsgrond faalt.
Slotoverwegingen beroep
17. Het beroep is ongegrond.
18. Het verzoek van [appellante] om veroordeling tot schadevergoeding dient te worden afgewezen, reeds omdat ingevolge artikel 8:73 van de Awb schadevergoeding slechts mogelijk is indien het beroep gegrond wordt verklaard.
19. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Assen van 8 december 2011 in zaak nr. 10/823, voor zover de rechtbank niet geoordeeld heeft over het verzoek van [appellante] om schadevergoeding;
III. wijst dat verzoek af;
IV. bevestigt de uitspraak, voor zover aangevallen, voor het overige;
V. verklaart het beroep tegen het besluit van 20 maart 2013 ongegrond;
VI. wijst het verzoek van [appellante] om schadevergoeding ten gevolge van dat besluit af;
VII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Borger-Odoorn aan [appellante] het door haar in hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. W. Sorgdrager en mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Van Roessel
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2013
457-764.