ECLI:NL:RVS:2013:687
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep van vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning en inreisverbod
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd door de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel. De aanvraag werd afgewezen op 9 mei 2012, waarna de vreemdeling bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 17 augustus 2012 ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, verklaarde op 8 maart 2013 het beroep van de vreemdeling tegen deze afwijzing ook ongegrond. Hierop heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft een verweerschrift ingediend. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het onderzoek gesloten en zich gebogen over de vraag of het hoger beroep ontvankelijk is. De vreemdeling had eerder een inreisverbod gekregen op 6 maart 2012, omdat hij was veroordeeld voor een misdrijf. Dit inreisverbod is in rechte onaantastbaar geworden. De Afdeling overweegt dat zolang het inreisverbod voortduurt, de vreemdeling geen belang heeft bij de beoordeling van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning, omdat deze aanvraag niet kan leiden tot de door hem beoogde verblijfsvergunning.
Uiteindelijk komt de Afdeling tot de conclusie dat het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat er geen aanwijzingen zijn dat het inreisverbod niet meer van kracht is. De beslissing van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is dat het hoger beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard, zonder dat er aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.