ECLI:NL:RVS:2013:687

Raad van State

Datum uitspraak
31 juli 2013
Publicatiedatum
7 augustus 2013
Zaaknummer
201303234/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning en inreisverbod

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd door de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel. De aanvraag werd afgewezen op 9 mei 2012, waarna de vreemdeling bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 17 augustus 2012 ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, verklaarde op 8 maart 2013 het beroep van de vreemdeling tegen deze afwijzing ook ongegrond. Hierop heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld.

De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft een verweerschrift ingediend. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het onderzoek gesloten en zich gebogen over de vraag of het hoger beroep ontvankelijk is. De vreemdeling had eerder een inreisverbod gekregen op 6 maart 2012, omdat hij was veroordeeld voor een misdrijf. Dit inreisverbod is in rechte onaantastbaar geworden. De Afdeling overweegt dat zolang het inreisverbod voortduurt, de vreemdeling geen belang heeft bij de beoordeling van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning, omdat deze aanvraag niet kan leiden tot de door hem beoogde verblijfsvergunning.

Uiteindelijk komt de Afdeling tot de conclusie dat het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat er geen aanwijzingen zijn dat het inreisverbod niet meer van kracht is. De beslissing van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is dat het hoger beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard, zonder dat er aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201303234/1/V1.
Datum uitspraak: 31 juli 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 8 maart 2013 in zaak nr. 12/26987 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (hierna: de staatssecretaris).
Procesverloop
Bij besluit van 9 mei 2012 heeft de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen.
Bij besluit van 17 augustus 2012 heeft de minister het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 8 maart 2013 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorganger.
2. Ambtshalve wordt het volgende overwogen.
3. Bij besluit van 6 maart 2012 heeft de staatssecretaris tegen de vreemdeling een inreisverbod met de rechtsgevolgen bedoeld in artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) uitgevaardigd, omdat de vreemdeling bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis is veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren is bedreigd. Het besluit van 6 maart 2012 is in rechte onaantastbaar geworden bij uitspraak van de Afdeling van 12 september 2012 in zaak nr. 201206439/1/V3.
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 9 juli 2013 in zaken nrs. 201204559/1/V1 en 201207753/1/V1) heeft een vreemdeling tegen wie de staatssecretaris een inreisverbod met de rechtsgevolgen bedoeld in artikel 66a, zevende lid, van de Vw 2000 heeft uitgevaardigd, zolang dat inreisverbod voortduurt, geen belang bij beoordeling van een beroep tegen een besluit tot afwijzing van een aanvraag tot verlening of verlenging van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning, dan wel intrekking van zodanige vergunning. Dat beroep kan immers nimmer leiden tot de door die vreemdeling beoogde verblijfsvergunning. Of de desbetreffende vreemdeling voldoet aan de vereisten voor verlening van een verblijfsvergunning, kan ten volle in het kader van de toetsing van dat inreisverbod dan wel de weigering dat inreisverbod op te heffen, aan de orde worden gesteld.
3.2. Bij beoordeling van het hoger beroep heeft de vreemdeling geen belang, nu niet is gebleken dat het inreisverbod van 6 maart 2012 thans niet voortduurt.
4. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2013
488-790.