ECLI:NL:RVS:2013:677

Raad van State

Datum uitspraak
30 juli 2013
Publicatiedatum
7 augustus 2013
Zaaknummer
201303925/2/V6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen boete opgelegd door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 30 juli 2013 uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening. Dit verzoek was ingediend door [verzoekster] tegen een besluit van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, waarbij een boete van € 296.000,00 was opgelegd wegens overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen. De boete was opgelegd op 4 november 2010 en was het resultaat van een controle waarbij [verzoekster] werd beschuldigd van het in dienst hebben van vreemdelingen zonder de juiste vergunningen.

Na het opleggen van de boete heeft [verzoekster] bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard door de minister op 21 mei 2012. Vervolgens heeft de rechtbank Midden-Nederland op 25 maart 2013 het beroep van [verzoekster] gegrond verklaard, de boete verlaagd naar € 285.500,00 en het eerdere besluit van de minister herroepen. Tegen deze uitspraak heeft [verzoekster] hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om te voorkomen dat de minister de boete zou invorderen voordat er een beslissing was genomen in het hoger beroep.

Tijdens de zitting op 22 juli 2013 heeft de voorzitter het verzoek behandeld. [verzoekster] voerde aan dat invordering van de boete zou leiden tot ernstige financiële problemen en de continuïteit van haar bedrijfsvoering in gevaar zou brengen. Echter, de voorzitter oordeelde dat [verzoekster] niet voldoende had aangetoond dat invordering van de boete zou leiden tot een financiële noodsituatie. De jaarrekeningen en verklaringen die waren overgelegd, waren niet overtuigend genoeg om het spoedeisend belang van het verzoek aan te tonen.

Uiteindelijk heeft de voorzitter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en aangegeven dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 30 juli 2013.

Uitspraak

201303925/2/V6.
Datum uitspraak: 30 juli 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoekster], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 25 maart 2013 in zaak nr. 12/2245 in het geding tussen:
[verzoekster]
en
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Procesverloop
Bij besluit van 4 november 2010 heeft de minister [verzoekster] een boete opgelegd van € 296.000,00 wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen.
Bij besluit van 21 mei 2012 heeft de minister het daartegen door [verzoekster] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 maart 2013 heeft de rechtbank het daartegen door [verzoekster] ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd voor zover daarbij een boete is opgelegd voor vreemdeling 22 en het boetebedrag is vastgesteld op € 296.000,00, het besluit van 4 november 2010 herroepen, de boete vastgesteld op € 285.500,00 en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoekster] hoger beroep ingesteld. Voorts heeft [verzoekster] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[verzoekster] heeft nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 22 juli 2013, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door [directeur], bijgestaan door mr. M.H. Adema, advocaat te Amsterdam, en de minister, vertegenwoordigd door mr. J.J.A. Huisman, werkzaam bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Met het verzoek beoogt [verzoekster] te voorkomen dat de minister de bij het besluit van 4 november 2010 aan haar opgelegde boete invordert voordat de Afdeling op het door haar ingestelde hoger beroep heeft beslist. Hiertoe voert [verzoekster] aan dat zij deze boete en daarbij opgeteld de aan haar opgelegde boete aan de orde in het door haar ingediende verzoek om voorlopige voorziening in zaak nr. 201303863/2/V6 niet kan betalen, ook niet in twaalf maandelijkse termijnen. Volgens [verzoekster] zal invordering een onmiddellijke en onevenredige financiële lastenverzwaring voor haar tot gevolg hebben, waardoor de continuïteit van haar bedrijfsvoering in gevaar zal komen. [verzoekster] heeft ter staving hiervan jaarrekeningen van [verzoekster] en [bedrijf] over het boekjaar 2011 en twee conceptjaarrekeningen van voornoemde ondernemingen over het boekjaar 2012 overgelegd, alsmede een verklaring van haar boekhouder.
2. [verzoekster] heeft niet aannemelijk gemaakt dat invordering van de boete voor haar tot een financiële noodsituatie zal leiden. Daarbij neemt de voorzitter in aanmerking dat een nadere en hierop toegespitste verklaring en toelichting van de accountant van [verzoekster] bij de jaarrekeningen 2011 ontbreken en de conceptjaarrekeningen 2012 geen definitieve cijfers bevatten. Ook anderszins heeft [verzoekster] de voorzitter er niet van overtuigd dat een zodanige noodsituatie zal ontstaan. Dat, zoals de boekhouder van [verzoekster] heeft verklaard, invordering tot ernstige liquiditeitsproblemen zal kunnen leiden en daardoor een faillissementsdreiging kan ontstaan, acht de voorzitter, nu dit niet is geconcretiseerd, onvoldoende. Derhalve is het spoedeisend belang van het verzoek niet aangetoond.
3. Het verzoek moet worden afgewezen.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.J. de Heer, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. De Heer
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2013
636.