ECLI:NL:RVS:2013:640

Raad van State

Datum uitspraak
7 augustus 2013
Publicatiedatum
7 augustus 2013
Zaaknummer
201210949/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.W.L. Simons-Vinckx
  • Z. Huszar
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Fietspad Steenwijk - Meppel en de juridische toetsing van de raad

In deze zaak heeft de Raad van State op 7 augustus 2013 uitspraak gedaan over het bestemmingsplan "Fietspad Steenwijk - Meppel" dat op 18 september 2012 door de raad van de gemeente Steenwijkerland is vastgesteld. De appellant, wonend in de gemeente Steenwijkerland, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit. De raad heeft een verweerschrift ingediend en de zaak is ter zitting behandeld op 9 juli 2013. De raad was vertegenwoordigd door L.J. Vis en drs. E.S. Fijma, beiden werkzaam bij de gemeente.

De Afdeling bestuursrechtspraak heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan beleidsvrijheid heeft om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die noodzakelijk zijn voor een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend en beoordeelt of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. De appellant heeft verschillende bezwaren geuit, waaronder de verkeersveiligheid van fietsers en de sociale onveiligheid door de ligging van het fietspad.

De raad heeft echter betoogd dat de kruisingen veilig kunnen worden ingericht en dat de keuze voor de locatie van het fietspad is gebaseerd op de verbetering van het fietspadennet. De Afdeling heeft geoordeeld dat de raad voldoende heeft onderbouwd dat de aanleg van het fietspad geen nadelige gevolgen zal hebben voor de verkeersveiligheid en dat de archeologische waarden niet zullen worden aangetast. De Afdeling heeft het beroep van de appellant ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201210949/1/R1.
Datum uitspraak: 7 augustus 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Steenwijkerland,
en
de raad van de gemeente Steenwijkerland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 18 september 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Fietspad Steenwijk - Meppel" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 juli 2013, waar de raad, vertegenwoordigd door L.J. Vis en drs. E.S. Fijma, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in uitbreiding van het fietspadennet met een ten zuiden van Steenwijk gelegen fietspad dat begint ter hoogte van de Burgemeester G.W. Stroïnklaan aan de noordzijde en loopt in zuidelijke richting naar de Dwarssloot-Oost. Halverwege kruist het fietspad de Achterweg.
3. [appellant] betoogt dat de raad in de reactie op zijn zienswijze ten onrechte niet is ingegaan op bepaalde argumenten.
3.1. Artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht verzet zich er niet tegen dat de raad de zienswijzen samengevat weergeeft. Dat niet op ieder argument ter ondersteuning van een zienswijze afzonderlijk is ingegaan, is op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de overwegingen zijn betrokken.
4. [appellant] betoogt dat het plan leidt tot een verkeersonveilige situatie voor fietsers. Hiertoe voert hij aan dat fietsers niet veilig kunnen oversteken op de locatie waar het fietspad de Achterweg kruist en op de locatie waar het fietspad aansluit op de Burgemeester G.W. Stroïnkweg, doordat het gemotoriseerd verkeer op deze wegen door bochten en houtwallen onvoldoende zicht zal hebben op fietsers die ter plaatse zullen oversteken. Hij betoogt dat onvoldoende maatregelen, zoals verlichting, worden genomen ten behoeve van de verkeersveiligheid van fietsers.
4.1. De raad stelt dat de kruisingen van het fietspad met de Achterweg en de Burgemeester G.W. Stroïnkweg veilig kunnen worden vormgegeven, omdat maatregelen zullen worden getroffen. De aantakking van het fietspad zal door middel van bebording en wegmarkering worden weergegeven. Tevens zullen ter verbetering van het uitzicht voor fietsers en het autoverkeer de lage houtwallen worden verwijderd. Bovendien zal op de kruisingen, net gelegen buiten het plangebied, verlichting worden geplaatst, aldus de raad. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geeft naar het oordeel van de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de kruisingen niet veilig kunnen worden ingericht.
5. [appellant] betoogt dat de aanleg van het fietspad door het weiland leidt tot sociale onveiligheid, in die zin dat het fietspad een afgelegen ligging zal hebben en geen toezicht kan worden gehouden op fietsers, waaronder schoolgaande kinderen. Bovendien leidt de aanleg van het fietspad tot aantasting van het grootschalig open landschap, aldus [appellant]. Hij wijst op de aanleg van een fietspad naast een bestaande weg als alternatief. [appellant] betoogt hierbij dat de raad geen belangenafweging heeft gemaakt bij de keuze voor een fietspad op de locatie zoals in het voorliggende plan opgenomen.
5.1. De raad stelt dat de keuze van de situering van het fietspad in het agrarisch gebied is gebaseerd op de verbetering van het fietspadennet waarbij wordt aangesloten bij de huidige structuur. De raad stelt daarbij dat het fietspad past bij de ruimtelijke structuur van het landschap dat zich kenmerkt door het open karakter. Door het fietspad niet te voorzien van laanbeplanting en verlichting blijft de openheid van het gebied gegarandeerd, aldus de raad.
5.2. De raad dient bij de keuze van de bestemming een afweging te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. De voor- en nadelen van die alternatieven dienen in de afweging te worden meegenomen. In dit geval heeft de raad van belang kunnen achten dat de aanleg van het fietspad door het open landschap aansluit bij het uitgangspunt om een recreatief fietspad aan te leggen. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de raad heeft aangegeven het open karakter van het landschap te waarborgen door geen laanbeplanting en verlichting in het plangebied te realiseren. Verder heeft de raad in de enkele stelling van [appellant] dat deze ligging van het fietspad leidt tot sociale onveiligheid, geen aanleiding hoeven zien om van het plan af te zien.
6. [appellant] betoogt dat niet is onderbouwd waarom geen archeologisch onderzoek nodig is. In dit verband wijst hij erop dat een gedeelte van het plangebied een hoge archeologische verwachtingswaarde heeft.
6.1. De raad stelt dat het aspect archeologie voldoende is onderzocht en onderbouwd. Ter zitting heeft de raad aangegeven dat het pad als een verharde laag op de grond, en daarmee niet in de bodem, zal worden gerealiseerd. Nu hierdoor de grond niet zal worden geroerd, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de archeologische waarden hierdoor niet zullen worden aangetast en dat vervolgonderzoek in het kader van archeologie niet nodig is.
7. [appellant] betoogt dat niet valt in te zien hoe de reactie op zijn zienswijze dat aan de zijde van de Burgemeester G.W. Stroïnkweg de bestaande houtwal ter plaatse van het fietspad wordt verwijderd, zich verhoudt tot de vermelding in de plantoelichting dat ter voorkoming van overtreding van de Flora- en faunawet (hierna: Ffw) geen gat van meer dan 30 m afstand tussen de bomen mag ontstaan door het verwijderen van delen van houtwallen.
7.1. In paragraaf 3.1 van het onderzoek "Natuurtoets fietspad Steenwijk-Meppel" opgesteld door Tauw, in opdracht van de gemeente Steenwijkerland, van 10 november 2011 (hierna: de natuurtoets) staat dat door de aanleg van het fietspad de vliegroute van vleermuizen kan worden onderbroken door een gat in de vliegroute of verlichting. Voor de aanleg van het fietspad dienen wat betreft de houtwallen ten zuiden van de Achterweg en de Burgemeester G.W. Stroïnkweg enkele ruimere doorgangen in de aanwezige houtwallen gerealiseerd te worden. Bij de Achterweg betreft het verwijderen van de houtwal enkel de onderbegroeiing. De hogere bomen blijven staan en daardoor blijft de vliegroute gehandhaafd. Bij de Burgemeester G.W. Stroïnkweg kan het verwijderen van de opslag daadwerkelijk een gat in de verbinding vormen die langs de Burgemeester G.W. Stroïnkweg waarschijnlijk aanwezig is. Vleermuizen kunnen echter ook langs gaten vliegen. De meeste vleermuizen overbruggen een gat tot 30 m tussen lijnvormige elementen. Indien zoveel als mogelijk bomen langs de Burgemeester G.W. Stroïnkweg worden gehandhaafd en de maximale afstand tussen de stammen 30 m is, zal de vliegroute van vleermuizen met zekerheid niet worden onderbroken, aldus de natuurtoets.
In paragraaf 4.2.1 van de plantoelichting staat dat geen overtreding van de Ffw wordt verwacht als een gat van maximaal 30 m tussen de bomen ontstaat door het verwijderen van de delen van de houtwallen.
7.2. De vraag of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een ontheffing op grond van de Ffw nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komt in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Ffw. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet had mogen vaststellen, indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Ffw aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
Wat betreft het betoog van [appellant] dat niet valt in te zien hoe de reactie op zijn zienswijze dat aan de zijde van de Burgemeester G.W. Stroïnkweg de bestaande houtwal ter plaatse van het fietspad wordt verwijderd, zich verhoudt tot de vermelding in de plantoelichting dat ter voorkoming van overtreding van de Ffw geen gat van meer dan 30 m afstand tussen de bomen mag ontstaan door het verwijderen van delen van houtwallen, overweegt de Afdeling dat uit de natuurtoets volgt dat de aanleg van het fietspad geen nadelige gevolgen zal hebben voor de vliegroute van de vleermuizen als de maximale afstand tussen de stammen 30 m bedraagt. Verder heeft de raad in de zienswijzenota aangegeven dat de bestaande houtwal langs de Burgemeester G.W. Stroïnkweg zal worden verwijderd maar ook dat aan de voorwaarden in de natuurtoets zal worden voldaan. Voor zover de houtwal over een grotere afstand dan 30 m wordt verwijderd, overweegt de Afdeling dat dit een lage houtwal betreft die geen betekenis heeft voor de vliegroute van vleermuizen. Gelet hierop bestaat geen strijdigheid tussen de plantoelichting en de zienswijzenota op dit punt.
Ter zitting heeft de raad aangegeven dat, gelet op de uitkomsten van de natuurtoets, een ontheffing op grond van de Ffw niet nodig is voor de uitvoering van het voorliggende plan, maar dat, indien mocht blijken dat een dergelijke ontheffing wel nodig is, deze ontheffing kan worden verleend. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de Ffw aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
8. [appellant] wijst erop dat in de plantoelichting staat dat het aanbeveling verdient het mitigatieplan dat ertoe dient overtreding van de Ffw te voorkomen, vooraf te laten goedkeuren door het Ministerie van Economische zaken, Landbouw en Innovatie (thans: Economische Zaken). Gelet hierop betoogt hij dat niet valt in te zien waarom in de reactie op de zienswijze er blijk van wordt gegeven dat het mitigatieplan niet ter goedkeuring zal worden voorgelegd aan het Ministerie.
8.1. In de reactie op de zienswijze staat dat de raad het thans overbodig acht het mitigatieplan ter goedkeuring voor te leggen, omdat een ecologisch werkprotocol wordt opgesteld. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat het niet wettelijk verplicht is een mitigatieplan ter goedkeuring voor te leggen, faalt dit betoog.
9. [appellant] betoogt dat wat betreft de toetsing aan de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) onduidelijkheid bestaat omdat sprake is van een tegenstrijdigheid in de plantoelichting. Hierin is enerzijds vermeld dat een vergunningaanvraag krachtens de Nbw 1998 voor de aanleg en het gebruik van het fietspad noodzakelijk is, maar anderzijds dat geen vergunning is benodigd.
9.1. Het plangebied ligt op ongeveer 1,7 km van het Natura 2000-gebied De Wieden. In de natuurtoets staat dat, gelet op deze afstand, effecten op habitattypen of -soorten die enkel in het gebied verblijven niet te verwachten zijn. Soorten die een groter verspreidingsgebied hebben, voor onder meer foerageergebied, kunnen mogelijk wel een effect ondervinden. In de natuurtoets is hierbij gekeken naar een aantal ganzen- en eendensoorten. De conclusie in de natuurtoets is dat gezien de inrichting en het gebruik van het landschap in de ruime omgeving van het plangebied en van het Natura 2000-gebied zelf, en het gegeven dat de instandhoudingsdoelen voor de overwinterende ganzen en eenden worden gehaald, de aanleg en het gebruik van het fietspad met zekerheid geen significant verstorend effect zal hebben op de soorten in het Natura 2000-gebied.
9.2. De Afdeling overweegt dat [appellant] de conclusie in de natuurtoets niet heeft betwist. Gelet op deze conclusie heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat het plan niet in strijd met artikel 19j van de Nbw 1998 is vastgesteld. Voor zover [appellant] betoogt dat hieromtrent in de plantoelichting een tegenstrijdigheid is vermeld - wat daarvan ook zij - wordt overwogen dat de plantoelichting geen juridisch bindend onderdeel is van het bestemmingsplan. Reeds hierom kan dit betoog niet leiden tot vernietiging van het plan.
10. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Z. Huszar, ambtenaar van staat.
w.g. Simons-Vinckx w.g. Huszar
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2013
533-770.