201208470/1/R2.
Datum uitspraak: 7 augustus 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Ohé en Laak, gemeente Maasgouw,
2. [appellant sub 2], wonend te Ohé en Laak, gemeente Maasgouw,
3. [appellant sub 3], wonend te Ohé en Laak, gemeente Maasgouw, en anderen,
en
de raad van de gemeente Maasgouw,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 31 mei 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "De Sangershoeve" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (hierna: de StAB) heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
[appellant sub 1], [appellant sub 3] en anderen en de raad hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 juni 2013, waar [appellant sub 1] en de raad, vertegenwoordigd door mr. C.C. van Vliet, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Met het plan wordt beoogd de bouw van een theehuis, twee trekkershutten, een Bed & Breakfast en de aanleg van een parkeerterrein mogelijk te maken bij recreatieboerderij De Sangershoeve, gevestigd op het perceel Prior Gielenstraat 4. Ook wordt met het plan beoogd een uitbreiding van het aantal vakantieappartementen van vijf naar tien in en rond de bestaande hoofdbebouwing mogelijk te maken. Voorts voorziet het plan in een planologische regeling voor de reeds eerder op grond van een ontheffing toegestane 40 kampeerplaatsen.
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Belanghebbendheid
3. De raad stelt dat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] niet als belanghebbenden bij het bestreden besluit kunnen worden aangemerkt, omdat zij op een te grote afstand van het plangebied wonen.
3.1. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro), zoals deze bepaling luidde ten tijde van belang, kan een belanghebbende bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State beroep instellen tegen een besluit omtrent de uitwerking van een bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
3.2. Gelet op de afstand tussen het perceel van [appellant sub 1] en het plangebied en de aard en omvang van de ruimtelijke ontwikkelingen die binnen het plangebied mogelijk worden gemaakt, is het belang van [appellant sub 1] naar het oordeel van de Afdeling rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken. Er bestaat dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat [appellant sub 1] niet als belanghebbende kan worden aangemerkt. Het beroep van [appellant sub 1] is ontvankelijk.
3.3. [appellant sub 2] woont op een afstand van ongeveer 340 meter van het plangebied. Voorts is niet gebleken dat [appellant sub 2] vanuit zijn woning zicht heeft op het plangebied. Mede gelet op de aard en omvang van de ruimtelijke ontwikkelingen die binnen het plangebied mogelijk worden gemaakt, is deze afstand naar het oordeel van de Afdeling te groot om op deze gronden een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang te kunnen aannemen.
Voorts heeft [appellant sub 2] geen feiten of omstandigheden aangevoerd in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat ondanks deze afstand een objectief en persoonlijk belang van hem rechtstreeks door het besluit zou worden geraakt. Een louter subjectief gevoel van betrokkenheid bij een besluit, hoe sterk dat gevoel ook is, is daarvoor niet voldoende.
De conclusie is dat [appellant sub 2] geen belanghebbende is bij het bestreden besluit als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb en dat hij daartegen ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wro, zoals deze bepaling luidde ten tijde van belang, geen beroep kan instellen. Het beroep van [appellant sub 2] is niet-ontvankelijk.
4. De raad stelt zich op het standpunt dat het beroep van [appellant sub 1] niet-ontvankelijk is voor zover hij in zijn beroep wijst op het risico van wateroverlast, nu deze grond niet is aangevoerd in de door [appellant sub 1] ingediende zienswijze.
4.1. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wro, zoals deze bepaling luidde ten tijde van belang, gelezen in samenhang met artikel 6:13 van de Awb, kan door een belanghebbende geen beroep worden ingesteld tegen onderdelen van het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarover hij tegen het ontwerpplan geen zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten. Binnen de door de wet en de goede procesorde begrensde mogelijkheden, staat geen rechtsregel eraan in de weg dat bij de beoordeling van het beroep gronden worden betrokken die na het nemen van het bestreden besluit zijn aangevoerd en niet als zodanig in de uniforme voorbereidingsprocedure met betrekking tot het desbetreffende besluitonderdeel naar voren zijn gebracht.
4.2. [appellant sub 1] heeft in zijn zienswijze bezwaren aangevoerd tegen het buitendijks gelegen parkeerterrein. In zoverre heeft hij zich gericht tegen het plandeel met de bestemming "Verkeer". Nu hij dit plandeel heeft bestreden, kan hij daartegen ook gronden aanvoeren die hij niet in de zienswijze naar voren heeft gebracht, waaronder het risico van wateroverlast. Gelet op het voorgaande en anders dan de raad betoogt, is het beroep van [appellant sub 1] in zoverre ontvankelijk.
5. Voorts stelt de raad zich op het standpunt dat het beroep van [appellant sub 3] en anderen niet-ontvankelijk is voor zover dit beroep zich richt tegen de dijkovergang naar het buitendijkse parkeerterrein, nu [appellant sub 3] en anderen zich volgens de raad in hun zienswijze niet over dit punt hebben uitgesproken.
5.1. Het beroep van [appellant sub 3] en anderen voor zover gericht tegen de vaststelling van plandeel met de bestemming "Verkeer" waarmee de dijkovergang naar het buitendijkse parkeerterrein mogelijk wordt gemaakt, steunt niet op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze.
Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wro, zoals deze bepaling luidde ten tijde van belang, gelezen in samenhang met artikel 6:13 van de Awb, kan door een belanghebbende geen beroep worden ingesteld tegen onderdelen van het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarover hij tegen het ontwerpplan geen zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten. Deze omstandigheid doet zich niet voor.
Het beroep van [appellant sub 3] en anderen is in zoverre niet-ontvankelijk.
Formele bezwaren
6. [appellant sub 1] betoogt dat de gronden aan de Prior Gielenstraat 4 en Dorpsstraat 73 ten onrechte geen deel uitmaken van het bestemmingsplan "Ohé en Laak".
6.1. [appellant sub 1] heeft beroep ingesteld tegen het besluit waarbij het bestemmingsplan "Ohé en Laak" is vastgesteld. In zijn beroep tegen dat plan heeft hij ook betoogd dat de gronden aan de Prior Gielenstraat 4 en Dorpsstraat 73 ten onrechte geen deel uitmaken van dat plan. Zoals de Afdeling in haar uitspraak van 11 juli 2012 in zaak nr. 201200066/1/R1 heeft overwogen, had de raad de gronden aan de Prior Gielenstraat 4 en Dorpsstraat 73 niet in het bestemmingsplan "Ohé en Laak" hoeven opnemen. [appellant sub 1] heeft de Afdeling verzocht deze uitspraak te herzien. Dit verzoek heeft de Afdeling in haar uitspraak van 21 mei 2013 in zaak nr. 201301521/2/R1 afgewezen. Het betoog faalt.
Verkeersbewegingen
7. [appellant sub 1] en [appellant sub 3] en anderen stellen dat de in het plan voorziene ontwikkelingen zullen leiden tot een toename van het aantal verkeersbewegingen op de naastgelegen Prior Gielenstraat. Volgens [appellant sub 1] en [appellant sub 3] en anderen zal deze toename leiden tot een verslechtering van de verkeersveiligheid op deze weg. Hierbij wijzen zij erop dat het kampeerterrein van De Sangershoeve via deze weg wordt ontsloten en dat het met het plan mogelijk gemaakte theehuis extra bezoekers met zich zal brengen. Ook stellen [appellant sub 3] en anderen dat zij ten gevolge van de toegenomen verkeersintensiteit geluidhinder zullen ondervinden.
7.1. De raad stelt dat geen sprake is van een onaanvaardbare toename van de hoeveelheid verkeer op de Prior Gielenstraat en dat deze toename niet zal leiden tot een verslechtering van de verkeersveiligheid of tot onaanvaardbare geluidhinder.
7.2. Het terrein van De Sangershoeve is gelegen langs de Prior Gielenstraat. De raad heeft erop gewezen dat deze weg een gebiedontsluitingsweg is, waarop een maximumsnelheid van 50 kilometer per uur geldt. Volgens de provinciale uitgangspunten voor wegontwerp is een verkeersintensiteit van 3.000 tot 22.000 motorvoertuigen per etmaal passend op een dergelijke weg, aldus de raad. De op de Prior Gielenstraat gemeten verkeersintensiteit bedraagt volgens de raad tussen de 2.900 en 3.300 motorvoertuigen per etmaal, waaraan de uitbreiding van De Sangershoeve naar verwachting ongeveer 60 motorvoertuigen per etmaal zal toevoegen. Verder wijst de raad erop dat in- en uitritten op de Prior Geelenstraat duidelijk zijn aangegeven en dat zich in de periode 2006 tot en met 2011 op deze straat geen geregistreerd verkeersongeval heeft voorgedaan. Ook wijst de raad erop dat De Sangershoeve is gelegen langs een belangrijke fietsroute, waardoor met name door reeds passerende fietsers van het voorziene theehuis gebruik zal worden gemaakt. Naar verwachting zullen zich nauwelijks extra verkeersbewegingen over de Prior Gielenstraat voordoen ten behoeve van het voorziene theehuis, aldus de raad. [appellant sub 1] en [appellant sub 3] en anderen hebben deze uitgangspunten van de raad niet weersproken.
Ten aanzien van de door [appellant sub 3] en anderen gevreesde geluidhinder ten gevolge van de toename van het aantal verkeersbewegingen op de Prior Gielenstraat heeft de raad verwezen naar het ten behoeve van het plan uitgevoerde onderzoek, waarvan de resultaten zijn neergelegd in het rapport "Akoestische motivatie uitbreiding recreatieboerderij De Sangershoeve Vof" (hierna: akoestische motivatie) van Aelmans Ruimtelijke Ontwikkeling & Milieu van 23 april 2012. In dat onderzoek is ten aanzien van de geluidbelasting vanwege verkeer van en naar de inrichting aansluiting gezocht bij de circulaire "Beoordeling geluidhinder wegverkeer in verband met vergunningverlening Wet Milieubeheer" (hierna: de Schrikkelcirculaire). Volgens de resultaten van het onderzoek wordt, uitgaande van 60 extra verkeersbewegingen van en naar de inrichting per dag (worst case), voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde ter plaatse van de nabijgelegen woningen. De StAB heeft in haar rapport aangegeven dat het in opdracht van de raad uitgevoerde geluidonderzoek ten aanzien van de beoordeling van het verkeer van en naar de inrichting tekortkomingen vertoont, nu alleen de uitbreiding van de camping is beschouwd en niet het totaalgeluid van het verkeer. Voorts wijst de StAB erop dat bij het berekenen van de geluidbelasting van het verkeer van en naar de inrichting ten onrechte de Standaard Rekenmethode I is toegepast, waardoor met te lage waarden is gerekend. De StAB ziet ondanks deze tekortkomingen in het akoestisch onderzoek geen aanleiding om te veronderstellen dat de naleving van de grenswaarden uit de Schrikkelcirculaire in het gedrang zullen komen, nu de afstand van de woning aan de [locatie 1] tot aan de wegas zodanig groot is dat niet verwacht mag worden dat vanwege het gebruik van de weg door enkele tientallen auto’s van en naar de camping op één dag de voorkeursgrenswaarden zullen worden overschreden. In hetgeen [appellant sub 3] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen reden dit standpunt niet te volgen. Overigens bevatten de stukken en het verhandelde ter zitting geen aanwijzingen om aan te nemen dat de gecumuleerde geluidbelasting ter plaatse van de woning aan de [locatie 1] een onaanvaardbaar niveau zal bereiken.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake zal zijn van een onaanvaardbare toename van de hoeveelheid verkeer op de Prior Gielenstraat, dat de beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen niet zal leiden tot een verslechtering van de verkeersveiligheid en dat zich dientengevolge geen onaanvaardbare geluidhinder zal voordoen. De betogen falen.
Geluid vanuit de voorziene inrichting
8. [appellant sub 1] stelt dat de in het plan mogelijk gemaakte horeca tot geluidsoverlast zal leiden voor omwonenden. Hiertoe wijst hij op de mogelijkheid een terras te realiseren. Hij vreest in dit verband dat de horeca-activiteiten steeds verder zullen worden uitgebreid.
Voorts stelt [appellant sub 1] dat omwonenden hinder zullen ondervinden van de campinggasten, nu de gasten zich tot laat ’s avonds op straat bevinden en zich op privéterreinen in de omgeving begeven.
8.1. Het plan voorziet binnen de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie" in een bouwvlak met de aanduiding "horeca". Ingevolge artikel 5, lid 5.1, van de planregels is ter plaatse van de aanduiding "horeca" een horecavoorziening tot en met de categorie 2 toegestaan.
Ingevolge artikel 1, lid 1.27, van de planregels, wordt onder een horecavoorziening in categorie 2 een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse genuttigd plegen te worden verstaan. Daaronder worden begrepen: cafetaria/snackbar, fastfood en broodjeszakenlunchroom, konditorei, ijssalon/ijswinkel koffie en/of theeschenkerij, afhaalcentrum, eetwinkels, restaurant.
8.2. De raad stelt dat, gelet op de afstand tussen de Sangershoeve en de omliggende woningen, niet aannemelijk is dat omwonenden geluidhinder zullen ondervinden van de in het plan voorziene horeca-activiteiten. De raad wijst in zoverre op de richtafstanden in de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en op het ten behoeve van plan uitgevoerde akoestische onderzoek, waarvan de resultaten zijn neergelegd in de akoestische motivatie van 23 april 2012. Ook is volgens de raad niet aannemelijk dat omwonenden hinder zullen ondervinden van campinggasten.
8.3. Voor restaurants, cafetaria’s, snackbars, ijssalons met eigen ijsbereidingen en viskramen wordt in de VNG-brochure met betrekking tot geluid een richtafstand aanbevolen van minimaal 10 meter tot geluidgevoelige objecten. Volgens de raad kan een theehuis hieraan worden gelijkgesteld. Binnen deze afstand van het voorziene theehuis met terras bevinden zich geen woningen. Omdat het theehuis met terras onderdeel uitmaakt van de bestemming "Verblijfrecreatie", is de raad uitgegaan van de richtafstand van 50 meter voor kampeerterreinen. Hoewel de afstand van het terras van het theehuis tot de woning [locatie 1] 45 meter bedraagt, heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat ook na realisering van de voorgenomen ontwikkelingen sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen in de omgeving, nu volgens de resultaten van het akoestisch onderzoek kan worden voldaan aan de geluidsnormen van het Barim. Volgens de StAB bieden de resultaten van dat onderzoek geen totaalbeeld omtrent de totale geluidbelasting van de camping en is uitsluitend de uitbreiding van de camping beschouwd. Niettemin verwacht de StAB niet dat de grenswaarden uit het Barim zullen worden overschreden, aangezien de richtwaarden uit de VNG-brochure uitgaan van een rustige omgeving, hetgeen volgens de StAB gelijkgesteld kan worden aan een etmaalwaarde van 45 dB(A), terwijl in het Barim wordt uitgegaan van een etmaalwaarde van 50 dB(A). Het deskundigenbericht is in zoverre niet weersproken.
Voorts voorziet het plan in een horecavoorziening tot en met de categorie 2. Het gaat hierbij om horecavoorzieningen met mogelijk een drankvergunning, waarvan de exploitatie primair is gericht op het verstrekken van maaltijden. Eerst bij horecavoorzieningen met de categorie 3 of hoger gaat het om bedrijven met een ruimere openstelling, waarvan de exploitatie primair is gericht op het verstrekken van drank voor gebruik ter plaatse en waarbij geluid een belangrijk onderdeel van de bedrijfsvoering is. Gelet hierop faalt reeds het betoog van [appellant sub 1] dat moet worden gevreesd voor overlast doordat een intensievere horecavoorziening wordt gecreëerd dan een theehuis of restaurant.
Ten aanzien van de door [appellant sub 1] gestelde overlast door campinggasten wordt het volgende overwogen. Volgens de raad zijn bij het gemeentebestuur en bij de politie geen gegevens bekend van overlast door personen die zich laat ‘s avonds op straat bevinden. Verder voert de raad aan dat ook als dergelijke overlast zich voordoet, niet duidelijk is of de personen die dit veroorzaken verblijven op De Sangershoeve. De raad wijst erop dat als zich overlast voordoet, de politie daartegen kan optreden. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd wordt geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat voor onaanvaardbare overlast niet behoeft te worden gevreesd.
Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de in het plan voorziene ontwikkelingen niet zullen leiden tot een onevenredige verslechtering van het woon- en leefklimaat ter plaatse van nabijgelegen woningen. Het betoog faalt.
Waterstaatkundige veiligheid
9. [appellant sub 1] stelt dat de verlaging van de dijk ter hoogte van De Sangershoeve het risico op een overstroming van het achterliggende gebied vergroot. Hij betoogt dat in het plan ten onrechte geen voorzieningen zijn opgenomen om bij hoogwater het water te keren. Voorts voert [appellant sub 1] aan dat het gebruik van gronden buiten de dijken niet zou mogen worden toegestaan, omdat het gebruik van deze gronden een gevaar met zich brengt voor de bewoners van de gronden binnen de dijken.
9.1. De raad stelt dat geen sprake is van een verlaging van de dijk ter hoogte van De Sangershoeve. Voorts wijst de raad erop dat Rijkswaterstaat en het waterschap Roer en Overmaas geen bezwaar hebben tegen de aanleg van de verbindingsweg over de waterkering.
9.2. Aan een gedeelte van het plangebied is de bestemming "Verkeer" toegekend. Op deze gronden wordt beoogd een parkeerterrein met bijbehorende ontsluiting over de dijk te realiseren. Ingevolge artikel 6, lid 6.1, voor zover thans van belang, zijn de voor deze bestemming aangewezen gronden bestemd voor parkeervoorzieningen tijdens het toeristisch seizoen. Aan de beoogde dijkovergang zijn tevens de bestemmingen "Waterstaat - Waterkering" en "Waterstaat - Waterbergend rivierbed" toegekend. Aan de gronden waarop het parkeerterrein is beoogd is tevens de bestemming "Waterstaat - Stroomvoerend rivierbed" toegekend.
Ingevolge artikel 8, lid 8.1, van de planregels, zijn gronden met de bestemming "Waterstaat - Waterkering" mede bestemd voor de inrichting en het onderhoud van waterstaatkundige werken, in het bijzonder een primaire waterkering.
Ingevolge artikel 9, lid 9.1, van de planregels, zijn gronden met de bestemming "Waterstaat - Waterbergend rivierbed" mede bestemd voor een waterbergende functie.
Ingevolge artikel 10, lid 10.1, van de planregels, voor zover thans van belang, zijn gronden met de bestemming "Waterstaat - Stroomvoerend rivierbed" mede bestemd voor riviergebonden activiteiten, het waarborgen van een veilige afvoer en berging van rivierwater onder normale en maatgevende hoogwaterstanden, sediment en ijs, de waterhuishouding, de aanleg, het onderhoud en de verbetering van de waterkering en het vergroten van de afvoercapaciteit.
9.3. Het plan voorziet niet in de mogelijkheid de dijk te verlagen ten behoeve van de ontsluiting van het achterliggende buitendijkse parkeerterrein van De Sangershoeve. Volgens de plantoelichting wordt het nieuwe parkeerterrein ontsloten door de bestaande dijkovergang, die in overleg met het waterschap Roer en Overmaas wordt opgehoogd, verlengd en verhard om de overgang autovriendelijk te maken. Het betoog van [appellant sub 1] dat het plan ten onrechte voorziet in een dijkverlaging mist dan ook feitelijke grondslag. Voorts heeft [appellant sub 1] niet aannemelijk gemaakt dat de aanwezige waterstaatkundige voorzieningen ook na realisering van een dijkovergang niet afdoende zijn om in geval van hoogwater het water te keren. Hierbij wordt opgemerkt dat het waterschap Roer en Overmaas een vergunning heeft verleend voor het realiseren van een wegovergang over de waterkering en dat de kruinhoogte van de waterkering zoals opgenomen in de legger ten behoeve van de wegovergang niet hoeft te worden aangepast.
Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 1] dat het gebruik van gronden buiten de dijken niet zou mogen worden toegestaan, wordt het volgende overwogen. De waterkerende en -bergende functie van de gronden waarop De Sangershoeve en het bijbehorende parkeerterrein zijn gelegen, is volgens de raad gegarandeerd door het toekennen van de bestemmingen "Waterstaat - Waterkering", "Waterstaat - Waterbergend rivierbed" en "Waterstaat - Stroomvoerend Rivierbed". [appellant sub 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze planregeling onvoldoende is om een veilige waterstaatkundige situatie te creëren dan wel dat het gebruik van gronden buitendijks ten behoeve van het parkeerterrein van De Sangershoeve een risico met zich brengt voor de bewoners van de gronden binnen de dijk. Blijkens de plantoelichting is voor het aanleggen van parkeerplaatsen en de bijbehorende verharding een vergunning op grond van de Keur verleend door het waterschap Roer en Overmaas. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd bestaan geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het aanbrengen van een verharding ten behoeve van een parkeerterrein de waterbergende capaciteit van die gronden onaanvaardbaar nadelig zal beïnvloeden. Verder kan hij niet worden gevolgd in zijn standpunt dat op het buitendijks gelegen parkeerterrein aanwezige beplanting ten behoeve van de landschappelijke inpassing en auto’s niet tijdig kunnen worden verwijderd. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de raad onweersproken heeft gesteld dat voor de beplanting op het buitendijkse parkeerterrein een plantensoort is gekozen die, indien noodzakelijk, kan worden gekapt en daarna weer snel aangroeit. De raad heeft in zoverre in redelijkheid de bestemming "Verkeer" aan de gronden waarop het parkeerterrein is beoogd, kunnen toekennen. Het betoog faalt.
Zichthinder
10. [appellant sub 1] en [appellant sub 3] en anderen stellen dat zij hinder zullen ondervinden van de mogelijkheid caravans te plaatsen langs de Prior Gielenstraat. Zij wijzen erop dat deze caravans niet volledig aan het zicht worden onttrokken door de daar aanwezige haag. [appellant sub 1] betoogt dat het plan ten onrechte niet voorziet in een groenwal die de caravans op De Sangershoeve volledig aan het zicht onttrekt. [appellant sub 3] en anderen wijzen erop dat ook als de haag hoger zou zijn, zij hinder zouden ondervinden van het zicht op de caravans vanaf de eerste verdieping van het pand aan de [locatie 1].
10.1. De raad stelt dat de hinder die [appellant sub 1] en [appellant sub 3] en anderen mogelijk zullen ondervinden van het zicht op de met het plan mogelijk gemaakte caravans niet zodanig is dat hij daarom van het vaststellen van het plan had moeten afzien.
10.2. Aan een groot deel van de gronden van De Sangershoeve is de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie" toegekend. Ingevolge artikel 5, lid 5.1, aanhef en onder a, van de planregels, voor zover thans van belang, zijn de voor deze bestemming aangewezen gronden bestemd voor het kamperen in kampeermiddelen met een maximum van 40 plaatsen.
Ingevolge artikel 1, lid 1.28, van de planregels, wordt onder kampeermiddel verstaan een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 2.1 lid 1a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht geen omgevingsvergunning voor het bouwen vereist is; een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
10.3. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de afstand vanaf het boerderijcomplex van [appellant sub 3] en anderen aan de [locatie 2]-[locatie 1] tot de perceelgrens van De Sangershoeve ongeveer 28 meter bedraagt. Tussen het boerderijcomplex van [appellant sub 3] en anderen en De Sangershoeve ligt de Prior Gielenstraat. Aan weerszijden van die weg zijn grote bomen aanwezig. Voorts is aan de zijkant van De Sangershoeve een haag aanwezig, die van een zodanige hoogte is dat caravans die achter die haag staan opgesteld beperkt zichtbaar zijn.
Verder is gebleken dat de afstand tussen de woning van [appellant sub 1] en de perceelgrens van De Sangershoeve ongeveer 140 meter bedraagt en dat vanuit de woning van [appellant sub 1] geen zicht bestaat op de caravans op het terrein van De Sangershoeve.
Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de hinder die [appellant sub 1] en [appellant sub 3] en anderen mogelijk zullen ondervinden van het zicht op de caravans, niet zodanig is dat hij daarom van het vaststellen van het plan had moeten afzien.
Voorts heeft de raad in redelijkheid kunnen stellen dat de hinder die omwonenden van de caravans zullen ondervinden niet zodanig is dat daarom een groenwal in het plan had moeten worden opgenomen. Hiertoe wordt overwogen dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat ook voor omwonenden die wel zicht hebben op De Sangershoeve, slechts een beperkt deel van de caravans zichtbaar is. De betogen falen.
11. [appellant sub 1] stelt dat hij hinder zal ondervinden van het zicht op het in het plan voorziene theehuis. Hiertoe wijst hij erop dat het theehuis maximaal 7 meter hoog mag worden. Verder acht hij in dit verband de maximaal toegestane nokhoogte van 15 meter voor het bestaande bouwblok niet aanvaardbaar.
11.1. Het plan voorziet binnen de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie" in een bouwvlak met de aanduiding "horeca". Ingevolge artikel 5, lid 5.1, van de planregels is ter plaatse van de aanduiding "horeca" een horecavoorziening tot en met de categorie 2 toegestaan. Binnen het bouwvlak is het toegestaan bebouwing op te richten met een maximale goothoogte van 3,5 meter en een maximale nokhoogte van 7,5 meter.
Voorts voorziet het plan binnen de genoemde bestemming in een bouwvlak met een maximaal toegestane bouwhoogte van 15 meter. Op deze locatie was in het voorheen geldende bestemmingsplan eveneens een bouwvlak aanwezig.
11.2. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat [appellant sub 1] vanaf zijn perceel geen zicht heeft op het voorziene theehuis. Voorts is gebleken dat [appellant sub 1] beperkt zicht heeft op het bestaande bouwblok, waarbinnen een gebouw met een nokhoogte van maximaal 15 meter is toegestaan. Gelet op het voorgaande en gelet op de afstand tussen het perceel van [appellant sub 1] en de in het plan voorziene ontwikkelingen is niet uitgesloten dat zich enig verlies van uitzicht zal voordoen, maar heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat dit niet zodanig is dat hij daarom van het vaststellen van het plan had moeten afzien. Hierbij merkt de Afdeling nog op dat geen blijvend recht op vrij uitzicht bestaat. Het betoog faalt.
Financiële uitvoerbaarheid
12. Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 1] dat ten onrechte geen onderzoek is verricht naar de financiële haalbaarheid van de in het plan voorziene ontwikkelingen, wordt het volgende overwogen. [appellant sub 1] heeft zijn betoog dat kan worden getwijfeld aan de financiële uitvoerbaarheid van die ontwikkelingen, verder niet onderbouwd, zodat geen aanknopingspunten bestaan voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid een onderzoek dienaangaande achterwege heeft kunnen laten. Het betoog faalt.
Overige beroepsgronden
13. [appellant sub 3] en anderen hebben op 14 januari 2013 betoogd dat ook de percelen Dorpsstraat 73 en Prior Gielenstraat 4 in één bestemmingsplan hadden moeten worden opgenomen.
[appellant sub 1] heeft op 11 februari 2013 betoogd dat ten onrechte geen juiste milieuzone in het plan is opgenomen ten behoeve van het nabijgelegen rioolwatergemaal en dat door het waterschap ten onrechte een vergunning is verleend ten behoeve van de dijkovergang naar het buitendijkse parkeerterrein.
Deze nieuwe beroepsgronden zijn eerst aangevoerd, nadat het deskundigenbericht van de StAB op 7 december 2012 was uitgebracht.
13.1. Behoudens in geschillen waar de wet anders bepaalt, kunnen ook na afloop van de beroepstermijn en, indien die termijn is gegeven, na de termijn als bedoeld in artikel 6:6 van de Awb, nieuwe gronden worden ingediend, zij het dat die mogelijkheid wordt begrensd door de goede procesorde. Voor het antwoord op de vraag of de goede procesorde zich daartegen verzet, is in het algemeen bepalend een afweging van de proceseconomie, de reden waarom de desbetreffende beroepsgrond pas in een laat stadium is aangevoerd, de mogelijkheid voor de andere partijen om adequaat op die beroepsgrond te reageren en de processuele belangen van de partijen over en weer. In zaken waarin de Afdeling de StAB heeft verzocht om een deskundigenbericht uit te brengen, wordt het indienen van nieuwe beroepsgronden later dan drie weken nadat dit verzoek is verzonden in ieder geval in strijd met de goede procesorde geacht.
Nu de nieuwe beroepsgronden eerst na het uitbrengen van het deskundigenbericht zijn ingediend en daarmee drie weken na het verzoek zijn verstreken, is het indienen van deze nieuwe beroepsgronden in strijd met de goede procesorde.
Conclusie
14. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen, voor zover ontvankelijk, ongegrond.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 3] en anderen voor zover het zich richt tegen het plandeel met de bestemming "Verkeer" ter plaatse van de dijk, en het beroep van [appellant sub 2] geheel niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep van [appellant sub 3] en anderen voor het overige, en het beroep van [appellant sub 1] geheel ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en drs. W.J. Deetman en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. Y.M. van Soest-Ahlers, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Van Soest-Ahlers
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2013
343-726.