ECLI:NL:RVS:2013:626

Raad van State

Datum uitspraak
7 augustus 2013
Publicatiedatum
7 augustus 2013
Zaaknummer
201208063/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • N.S.J. Koeman
  • F.C.M.A. Michiels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing schadevergoeding door college van burgemeester en wethouders van De Ronde Venen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, die op 3 juli 2012 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. Het college van burgemeester en wethouders van De Ronde Venen had op 6 juli 2011 een verzoek van [appellant] om schadevergoeding buiten behandeling gelaten. Vervolgens heeft het college op 23 november 2011 het bezwaar van [appellant] gegrond verklaard, maar het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het college dit terecht had gedaan.

[Appellant] had een standplaatsvergunning aangevraagd voor het repareren en graveren van autoruiten, maar het college had eerder een vergunning verleend aan een concurrent, Starglass. [Appellant] stelde dat hij hierdoor schade had geleden en diende een verzoek om schadevergoeding in. Het college oordeelde echter dat [appellant] niet voldoende bewijs had geleverd om zijn schade aan te tonen. De rechtbank bevestigde dit oordeel en oordeelde dat [appellant] niet aannemelijk had gemaakt dat hij schade had geleden als gevolg van het besluit van het college.

Tijdens de zitting op 1 juli 2013 werd de zaak behandeld. [Appellant] voerde aan dat het college onzorgvuldig had gehandeld en dat hij voldoende bewijs had geleverd voor zijn schade. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde echter dat [appellant] niet had aangetoond dat hij schade had geleden en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling oordeelde dat het college niet onzorgvuldig had gehandeld en dat [appellant] niet de benodigde gegevens had overgelegd om zijn schade te onderbouwen.

De uitspraak van de Raad van State bevestigt dat het aan de verzoeker om schadevergoeding is om de gestelde schade op objectieve wijze aannemelijk te maken. In dit geval was [appellant] daar niet in geslaagd, waardoor het hoger beroep ongegrond werd verklaard. Het college werd wel veroordeeld tot vergoeding van proceskosten in verband met de behandeling van het beroep.

Uitspraak

201208063/1/A2.
Datum uitspraak: 7 augustus 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats], handelend onder de naam [bedrijf],
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 3 juli 2012 in zaak nr. 12/142 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van De Ronde Venen.
Procesverloop
Bij besluit van 6 juli 2011 heeft het college een verzoek van [appellant] om vergoeding van schade die hij stelt te hebben geleden, buiten behandeling gelaten.
Bij besluit van 23 november 2011 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard voor zover gericht tegen het buiten behandeling laten van het verzoek, het besluit van 6 juli 2011 herroepen en het verzoek afgewezen.
Bij uitspraak van 3 juli 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college en [appellant] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 juli 2013, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door M.L. van Aerde en drs. M.A. Broeze, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Op 14 september 2009 heeft [appellant] een standplaatsvergunning aangevraagd voor het repareren en graveren van autoruiten op het Burgemeester Haitsmaplein in Mijdrecht op onder meer alle woensdagen in 2010. Bij besluit van 30 november 2009 heeft het college een vergunning voor alle woensdagen aan Starglass verleend. Bij besluit van 29 maart 2010 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 30 november 2009 herroepen. Bij besluit van 14 april 2010 heeft het college alsnog een vergunning voor alle woensdagen in het jaar 2010 aan [appellant] verleend. [appellant] heeft vervolgens op 16 december 2010 een verzoek om schadevergoeding ingediend, omdat hij schade zou hebben geleden als gevolg van het besluit van 30 november 2009.
2. Aan zijn besluit van 23 november 2011 heeft het college ten grondslag gelegd dat [appellant] met de gegevens die hij heeft aangeleverd de door hem gestelde schade niet heeft aangetoond.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college het verzoek om vergoeding van schade terecht heeft afgewezen. Daartoe voert hij aan dat door het onrechtmatig vergunnen van een standplaatsvergunning aan concurrent Starglass in 2009 en 2010 de markt voor het herstellen van autoruitschade in Mijdrecht negatief is beïnvloed en er voor hem in 2010 geen handel meer was. Ter onderbouwing van zijn schade heeft hij alle mogelijke bewijsstukken, zoals facturen en een overzicht met gemiddelde omzetten over meerdere jaren, aan het college overgelegd. Het college heeft van hem een onmogelijke bewijsvoering gevergd en bovendien bewijsstukken in de bezwaarfase niet geaccepteerd, aldus [appellant].
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 9 juni 2010 in zaak nr. 200907523/1/H2) heeft als uitgangspunt te gelden dat het aan een verzoeker om schadevergoeding is de gestelde schade op objectieve en verifieerbare wijze tegenover het college aannemelijk te maken. Gelet hierop diende [appellant] ter staving van de gestelde winstderving, die gegevens en bescheiden over te leggen die het college nodig had om te kunnen vaststellen of, en zo ja in welke mate, hij schade heeft geleden.
3.2. De rechtbank heeft terecht geen aanknopingspunten gezien voor het oordeel dat het college onzorgvuldig of vooringenomen heeft gehandeld. [appellant] heeft zijn stelling dat het college stukken heeft geweigerd, niet aannemelijk gemaakt. Hij had stukken ter motivering van zijn verzoek over moeten leggen en het enkele ter inzage overleggen van stukken is daarvoor onvoldoende. Daarbij heeft het college de door [appellant] in de bezwaarfase ter inzage overgelegde stukken alsnog in de besluitvorming betrokken.
3.3. [appellant] heeft, nadat het college had verzocht om overzicht een van de Belastingdienst waarop de kwartaal- en de jaaromzet en het aantal uren of dagen staat dat hij in de gemeente De Ronde Venen werkzaamheden heeft verricht, geen belastingaangifte of een ander stuk overgelegd waarmee zijn standpunt objectief werd gestaafd. Dat op die belastingaangifte mogelijk niet alle benodigde gegevens stonden, stond daaraan niet in de weg.
Voor zover hij facturen en akten van cessie van reparaties in Mijdrecht heeft overgelegd, zien deze op vijf dagen in de periode eind april tot half juli 2008. Deze gegevens zijn niet representatief voor de periode januari tot april 2010, waarin [appellant] stelt schade te hebben geleden. De facturen en akten van cessie over 2010 die [appellant] in hoger beroep heeft overgelegd, zien op reparaties in Heemskerk en Castricum en kunnen reeds daarom niet representatief worden geacht voor de gestelde schade in Mijdrecht. [appellant] heeft geen facturen en akten van cessie van reparaties in Mijdrecht over de periode januari tot en met april over de jaren 2007, 2008 en 2009 overgelegd, waarmee hij er wellicht in was geslaagd aannemelijk te maken dat en welke winstderving hij had.
Daarbij komt dat de markt voor het herstellen van autoruitschade, naar [appellant] heeft gesteld, in 2009 en 2010 reeds negatief beïnvloed door de - zowel met als zonder vergunning - wijze van benaderen van potentiële klanten door Starglass.
Nu [appellant], gelet op het vorenstaande, niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij schade in de vorm van winstderving als gevolg van het besluit van 30 november 2009 heeft geleden, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college zijn verzoek om vergoeding van schade terecht heeft afgewezen.
Het betoog faalt.
4. Bij brief van 31 oktober 2012 heeft het college aan [appellant] medegedeeld dat alsnog verletkosten voor de hoorzitting bij de bezwaarcommissie zijn toegekend en aan hem zijn betaald. [appellant] heeft daarop ter zitting verklaard dat hij nog slechts verzoekt om vergoeding van proceskosten.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de in beroep opgekomen proceskosten te worden veroordeeld. Voor een vergoeding van proceskosten in hoger beroep bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van De Ronde Venen tot vergoeding van bij [appellant] h.o.d.n. [bedrijf] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 92,52 (zegge: tweeënnegentig euro en tweeënvijftig cent).
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. N.S.J. Koeman en mr. F.C.M.A. Michiels, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Lodder
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2013
17-705.