201211267/1/A1.
Datum uitspraak: 7 augustus 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1], wonend te Maastricht,
2. het college van burgemeester en wethouders en de burgemeester van Maastricht,
3. [appellant sub 3], wonend te Maastricht,
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 30 oktober 2012 in zaken nrs. 11/2095 en 11/1830 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te Maastricht,
en
het college en de burgemeester.
Procesverloop
Bij besluit van 18 januari 2011 heeft de burgemeester aan [wederpartij] een vergunning verleend voor het exploiteren van een afhaalfrituur in het pand aan de [locatie] te Maastricht (hierna: het perceel).
Bij besluit van 2 maart 2011 heeft het college aan [wederpartij] een omgevingsvergunning verleend voor, voor zover hier van belang, het oprichten van een afhaalfrituur in het pand.
Bij besluit van 7 september 2011 hebben het college en de burgemeester, voor zover hier van belang, de door onder meer [appellant sub 1] en [appellant sub 3] daartegen gemaakte bezwaren gegrond verklaard en de exploitatievergunning alsmede de omgevingsvergunning herroepen.
Bij uitspraak van 30 oktober 2012 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 7 september 2011 vernietigd en het college en de burgemeester opgedragen om nieuwe besluiten te nemen met inachtneming van het gestelde in deze uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1], het college en de burgemeester alsmede [appellant sub 3] hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 juni 2013, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. M. Schouten, het college en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. C.M.J.J. Erdkamp, ing. W.M.M. Bongard-Erens, en mr. E.H.J. Verheijden, allen werkzaam bij de gemeente, en [appellant sub 3], bijgestaan door mr. J. Schepers, advocaat te Maastricht, zijn verschenen. Voorts zijn daar [wederpartij], bijgestaan door mr. I.P. Sigmond, advocaat te Heerlen, en [belanghebbende], bijgestaan door [appellant sub 3], gehoord.
Overwegingen
1. Het college en de burgemeester hebben in het besluit op bezwaar de exploitatievergunning en omgevingsvergunning herroepen, omdat zij naar aanleiding van de bezwaren anders dan bij de primaire besluiten het standpunt hebben ingenomen dat het gebruiksovergangsrecht van het bestemmingsplan "Boschpoort" niet van toepassing is.
Omgevingsvergunning
2. [appellant sub 1], het college, de burgemeester en [appellant sub 3] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het gebruiksovergangsrecht van het bestemmingsplan "Boschpoort" niet van toepassing is. Zij voeren daartoe aan dat het gebruik van het perceel van detailhandel (buurtsupermarkt) is gewijzigd in horeca. Dat het bij de voorziene afhaalfrituur niet de bedoeling is dat ter plaatse eetwaren en drankwaren worden genuttigd, doet volgens hen er niet af aan dat de afhaalfrituur een horecabedrijf is en niet als detailhandel kan worden gekwalificeerd, gelet op de definitie van cafetaria/snackbar in het bestemmingsplan.
2.1. Ingevolge het bestemmingsplan "Boschpoort" rust op het perceel de bestemming "Woondoeleinden".
Ingevolge artikel 26, eerste lid, van de planvoorschriften mag, indien ten tijde van het van kracht worden van het plan gronden en opstallen worden gebruikt in afwijking van het plan, dat gebruik worden voortgezet.
Ingevolge het tweede lid is wijziging van het met het plan strijdige gebruik van gronden en bouwwerken toegestaan, indien door die wijziging van het gebruik de afwijking van het plan naar de aard niet wordt vergroot.
Ingevolge artikel 1, onder 22, wordt in de voorschriften onder cafetaria/snackbar verstaan: een horecabedrijf, waarin frituurwaren en kleine eetwaren, al dan niet in combinatie met dranken worden verstrekt, al dan niet voor gebruik ter plaatse.
2.2. Niet in geschil is dat het oprichten van een afhaalfrituur in strijd is met de bestemming "Woondoeleinden".
2.3. De rechtbank heeft niet onderkend dat het gebruik als afhaalfrituur niet onder de beschermende werking van het gebruiksovergangsrecht valt. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat door de wijziging van het gebruik van een buurtsupermarkt naar een afhaalfrituur de afwijking van het bestemmingsplan naar aard wordt vergroot als bedoeld in artikel 26, tweede lid, van de planvoorschriften. Een afhaalfrituur kan niet met een buurtsupermarkt op één lijn worden gesteld vanwege de ruimtelijke uitstraling, onder meer als gevolg van de ruimere openingstijden in de avondperiode en in ieder geval enige vorm van stankoverlast, welke bij de buurtsupermarkt niet werd ondervonden. Voorts wordt overwogen dat de strekking van artikel 1, onder 22, van de planvoorschriften is dat een afhaalfrituur waar ter plaatse geen eetwaren en dranken mogen worden genuttigd, daargelaten of nuttiging ter plaatse mogelijk is, als horecabedrijf wordt aangemerkt, hetgeen de rechtbank heeft miskend.
Het betoog slaagt.
Exploitatievergunning
3. Ingevolge artikel 2.3.1.2, vierde lid, aanhef en onder a, van de Algemene Plaatselijke Verordening (hierna: APV) wordt de ingevolge het eerste lid vereiste vergunning voor het exploiteren van een inrichting als bedoeld in artikel 2.3.1.1, eerste lid, onder a, onder 3 en 4, geweigerd indien de vestiging of exploitatie strijd met het bestemmingsplan oplevert.
4. Het college, de burgemeester en [appellant sub 3] hebben terecht betoogd dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de burgemeester de exploitatievergunning moest weigeren gelet op 2.3.1.2, vierde lid, van de APV nu het gebruik als afhaalfrituur in strijd is met het bestemmingsplan.
Het betoog slaagt.
5. De hoger beroepen zijn gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd.
Beroep
6. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling alsnog het door [wederpartij] bij de rechtbank ingestelde beroep behandelen, voor zover de rechtbank daaraan in haar aangevallen uitspraak niet is toegekomen.
7. [wederpartij] betoogt in beroep dat het college in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft gehandeld doordat het in de voorfase ondubbelzinnig heeft gesteld dat een afhaalfrituur detailhandel is waardoor het gebruiksovergangsrecht van het bestemmingsplan van toepassing is.
7.1. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 8 september 2010 in zaak nr. 201000322/1/H1 overweegt de Afdeling dat, daargelaten of het college concrete toezeggingen heeft gedaan in het kader van de toepasselijkheid van het gebruiksovergangsrecht van het bestemmingsplan, en of het college op grond daarvan gehouden was de omgevingsvergunning te verlenen, de rechtbank terecht ervan is uitgegaan dat die gestelde concrete toezeggingen in ieder geval niet zover strekken, dat het college zonder meer gehouden was de verleende omgevingsvergunning in bezwaar te handhaven. Ingevolge artikel 7:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht diende op grondslag van het bezwaar een heroverweging van de omgevingsvergunning plaats te vinden, waarbij de gestelde concrete toezeggingen, mede in het licht van de door omwonenden gemaakte bezwaren, opnieuw dienden te worden gewogen. Daarbij geldt voorts dat, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 15 juli 2009 in zaak nr. 200904407/1/H1 en 200904407/2/H1) aan het vertrouwensbeginsel, in een geval als het onderhavige waarin belangen van derden een rol spelen, slechts een beperkte betekenis toekomt. Onder die omstandigheden heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het college bij de beoordeling van het bezwaar doorslaggevende betekenis had moeten toekennen aan voormelde in de voorfase gedane mededeling.
Het betoog faalt.
8. Het betoog van [wederpartij] in beroep dat het college in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld, faalt eveneens. Ter zitting heeft [wederpartij] niet weersproken dat op de aangehaalde raamverkoop van frituurwaren in een supermarkt in de gemeente een ander bestemmingsplan met andere planvoorschriften van toepassing is. [wederpartij] heeft voorts gewezen op verkoop van in een andere supermarkt bereide frituurwaren, maar niet aannemelijk gemaakt dat dat geval gelijk is aan het onderhavige geval.
9. Het bij de rechtbank ingestelde beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
11. Redelijke toepassing van artikel 54, eerste lid, van de Wet op de Raad van State, dat ingevolge het overgangsrecht van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht nog op dit geding van toepassing is, brengt met zich dat het griffierecht door de secretaris van de Raad van State aan [appellant sub 1] en [appellant sub 3] wordt terugbetaald.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de hoger beroepen gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 30 oktober 2012 in zaken nrs. 11/2095 en 11/1830;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;
IV. gelast dat de secretaris van de Raad van State aan zowel [appellant sub 1] als [appellant sub 3] het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 232,00 (zegge: tweehonderdtweeëndertig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Van Dorst
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2013
357-761.