ECLI:NL:RVS:2013:611

Raad van State

Datum uitspraak
7 augustus 2013
Publicatiedatum
7 augustus 2013
Zaaknummer
201211079/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor woningbouw in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Raad van State op 7 augustus 2013 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellant] tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Halderberge om een omgevingsvergunning te verlenen voor de bouw van een woning op een perceel in Hoeven. Het college had op 27 januari 2012 besloten om de vergunning te weigeren, omdat het bouwplan in strijd was met het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Halderberge-Oost', dat de bestemming 'Agrarisch gebied met landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden' voor het perceel voorschrijft. De rechtbank Breda had het beroep van [appellant] op 25 oktober 2012 ongegrond verklaard, waarna [appellant] in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 9 juli 2013 heeft [appellant], bijgestaan door zijn advocaat mr. R.T. Kirpestein, zijn standpunt toegelicht. Hij betoogde dat het college eerder vertrouwen had gewekt dat de vergunning zou worden verleend, op basis van eerdere correspondentie. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat het college geen ondubbelzinnige toezeggingen heeft gedaan die het vertrouwen van [appellant] konden rechtvaardigen. De Afdeling heeft ook overwogen dat het college in redelijkheid kon besluiten dat het bouwplan niet in overeenstemming was met een goede ruimtelijke ordening, gezien de bestaande stedenbouwkundige structuur en de aard van het gebied.

De Raad van State heeft het hoger beroep van [appellant] ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van het vertrouwensbeginsel en de noodzaak voor een goede ruimtelijke ordening bij de beoordeling van omgevingsvergunningen.

Uitspraak

201211079/1/A1.
Datum uitspraak: 7 augustus 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Hoeven, gemeente Halderberge,
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 25 oktober 2012 in zaak nr. 12/1123 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Halderberge.
Procesverloop
Bij besluit van 27 januari 2012 heeft het college geweigerd aan [appellant] omgevingsvergunning te verlenen voor het bouwen van een woning op het perceel [locatie] te Hoeven (hierna: het perceel).
Bij uitspraak van 25 oktober 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 juli 2013, waar [appellant], bijgestaan door mr. R.T. Kirpestein, en het college, vertegenwoordigd door R. Timmermans, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het bouwplan voorziet in het bouwen van een woning op ongeveer 60 m van de Sprangweg en is in strijd met de ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied Halderberge-Oost" op het perceel rustende bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden". Het college heeft geweigerd ten behoeve van dit bouwplan van het bestemmingsplan af te wijken nu het bouwplan volgens het college in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Het geschil heeft geen betrekking op de vraag of op het perceel een tweede woning mag worden gerealiseerd, maar op de locatie van deze tweede woning.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college met de stukken van 6 september 2006, 9 april 2009 en 23 april 2009 het vertrouwen heeft gewekt dat omgevingsvergunning voor de woning op de aangevraagde plaats zal worden verleend. Voorts blijkt volgens hem uit een stuk van 21 april 2009 dat het college instemt met een stedenbouwkundige beoordeling van 24 februari 2009, waarin positief wordt geadviseerd over de plaatsing van de woning op het achterterrein. Het oordeel van de rechtbank dat het stuk van 21 april 2009 een intern stuk is, zodat hij daaraan geen gerechtvaardigd vertrouwen kon ontlenen is volgens hem onjuist, omdat de inhoud van het interne stuk overeenkomt met de strekking van de stukken van 6 september 2006, 9 april 2009 en 23 april 2009. Het college heeft volgens hem voorts geen eensluidende verklaring voor het veranderde standpunt.
2.1. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (in onder meer de uitspraak van 18 juli 2012 in zaak nr. 201108474/1/A2), nodig dat er aan het bestuursorgaan toe te rekenen concrete, ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegd persoon, waaraan rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden ontleend.
2.2. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college met de brief van 6 september 2006 niet het vertrouwen heeft gewekt dat het zou instemmen met de realisatie van een woning aan de achterzijde van het perceel. Met die brief geeft het college aan dat het in principe bereid is medewerking te verlenen aan de realisatie van twee woningen op het perceel, maar die brief bevat geen mededeling over de exacte plaats van de woningen op het perceel. Voorts heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college met de brief van 9 april 2009 wederom heeft aangegeven dat het in principe bereid is medewerking te verlenen aan de realisatie van twee woningen op het perceel, maar dat de situering van de betreffende bouwvolumes nog nader stedenbouwkundig beoordeeld zou worden. Dit betekent dat het college met de brief van 9 april 2009 ook niet het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat het instemt met de realisatie van een woning op de aangevraagde plaats. De brief van 23 april 2009 bevat, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, evenmin een toezegging van het college. In die brief wordt in het algemeen opgemerkt dat tweedelijns bebouwing incidenteel voorkomt. Dat het college geen opmerkingen heeft gemaakt over pagina 13 en 19 van de in opdracht van [appellant] opgestelde ruimtelijke onderbouwing, behorende bij de aanvraag om omgevingsvergunning van 10 mei 2011, betekent niet dat het zonder meer instemt met het bouwplan. Op die pagina’s wordt slechts een feitelijke beschrijving gegeven van het bouwplan. Dat het college daar geen opmerkingen over heeft betekent dat het instemt met de feitelijke beschrijving, maar niet dat er overeenstemming is over de situering van de woning. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college niet het in rechte te honoreren vertrouwen heeft gewekt dat het bereid was van het bestemmingsplan af te wijken voor de bouw van een woning op de aangevraagde plek.
Het betoog faalt.
3. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het college de omgevingsvergunning in redelijkheid niet kon weigeren omdat het bouwplan in overeenstemming is met het door het college gevoerde beleid. Volgens hem blijkt uit het recent vastgestelde bestemmingsplan "Kom Hoeven" en de Verordening Ruimte 2012, vastgesteld door provinciale staten van de provincie Noord-Brabant, dat het gebied waarin het perceel ligt, wordt aangemerkt als stedelijk gebied, zodat tweedelijns bebouwing mogelijk is. Daarnaast is het perceel in het bestemmingsplan "Revitalisering Buitengebied" aangewezen als kernrandzone waar bebouwing volgens hem niet beperkt is tot de wegrand. Voorts blijkt volgens hem uit het bestemmingsplan dat de woning aan een interlokale weg wordt gerealiseerd zodat de woning volgens het bestemmingsplan op 25 m vanaf de weg mag worden geplaatst. Verder handelt het college volgens hem in strijd met het gelijkheidsbeginsel omdat op het naastgelegen perceel wel tweedelijns bebouwing aanwezig is.
3.1. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het perceel weliswaar is gelegen in een kernrandzone als bedoeld in artikel 10 van het bestemmingsplan "Revitalisering Buitengebied", maar dat artikel 10 ook voorschrijft dat de bouw van de woning dient te passen binnen de ruimtelijke structuur van de gemeente. Volgens het college is de massa en de positionering van het initiatief stedenbouwkundig niet inpasbaar is omdat de bestaande stedenbouwkundige structuur zich kenmerkt door een eenvoudige bouwmassa van één bouwlaag met kap en een nokrichting haaks op de wegas met een rooilijn van ongeveer 15 m van de weg. Tweedelijns bebouwing is in het algemeen niet gewenst, aldus het college. Dat twee woningen in de directe omgeving zijn te typeren als tweedelijns bebouwing is volgens het college tot stand gekomen door een omissie in het destijds vigerende bestemmingsplan. Een andere woning is zo vormgegeven dat deze ruimtelijk gezien kan worden beleefd als een schuur bij de daarvoor staande boerderij en is die bouwmassa passend binnen de bestaande structuur. Volgens het college is het alleen wenselijk tweedelijns bebouwing toe te staan als de bouwmassa en architectuur zich voegt bij de aanwezige structuur en dat dit niet aan de orde is bij het onderhavige bouwplan. Dat het perceel in het bestemmingsplan "Kom Hoeven" en in de Verordening Ruimte 2012 wordt getypeerd als stedelijk gebied, betekent volgens het college niet dat tweedelijns bebouwing zonder meer is toegestaan.
3.2. Gelet op de in 3.1 weergegeven motivering van het college heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college kan worden gevolgd in het standpunt dat het bouwplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat het uitgangspunt bij de besluitvorming door het college de aanvraag vormt en dat die aanvraag ziet op het realiseren van een woning op 60 m van de Sprangweg, zodat voorbij wordt gegaan aan het antwoord op de vraag of ter plaatse een woning op 15 m of 25 m van de Sprangweg gerealiseerd mag worden.
Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet. Dat in het verleden tweedelijns bebouwing tot stand is gekomen door een omissie in het bestemmingsplan, maakt niet dat het college gehouden is omgevingsvergunning te verlenen voor het onderhavige bouwplan.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.G.P. Oudenaller, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Oudenaller
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2013
407-776.