ECLI:NL:RVS:2013:605

Raad van State

Datum uitspraak
25 juli 2013
Publicatiedatum
31 juli 2013
Zaaknummer
201306008/2/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • Th.C. van Sloten
  • A.M.L. Hanrath
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking keuringsbevoegdheid van verzoeker door de RDW

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 25 juli 2013 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. Het verzoeker, een keurmeester, had zijn bevoegdheid voor het uitvoeren van periodieke keuringen van voertuigen tot en met 3500 kg per direct ingetrokken gekregen door de Dienst Wegverkeer (RDW) op 5 december 2012. Dit besluit was voor de duur van zes maanden. De RDW verklaarde het bezwaar van verzoeker ongegrond op 3 mei 2013. De voorzieningenrechter van de rechtbank Haarlem verklaarde op 28 juni 2013 het beroep van verzoeker gegrond, maar bepaalde dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 18 juli 2013, waar verzoeker werd bijgestaan door zijn advocaat, werd het verzoek behandeld. De voorzitter oordeelde dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet kon worden toegewezen. De voorzitter stelde vast dat de RDW terecht had gehandeld door de keuringsbevoegdheid van verzoeker in te trekken, omdat verzoeker niet had voldaan aan de vereisten van de Regeling erkenning en keuringsbevoegdheid APK. De voorzitter oordeelde dat de intrekking van de bevoegdheid niet onredelijk was, gezien het beleid van de RDW dat rekening houdt met de ernst van overtredingen en de staat van dienst van keurmeesters. Het financieel nadeel dat verzoeker zou ondervinden door de intrekking werd niet als reden gezien om een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzitter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 25 juli 2013.

Uitspraak

201306008/2/A1.
Datum uitspraak: 25 juli 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende de hoger beroepen van onder meer:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Haarlem van 28 juni 2013 in zaak nrs. 13/2338 en 13/2339 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
de directie van de Dienst Wegverkeer.
Procesverloop
Bij besluit van 5 december 2012 heeft de directie van de Dienst Wegverkeer (hierna: de RDW) de bevoegdheid van [verzoeker] voor het uitvoeren van periodieke keuringen van voertuigen tot en met 3500 kg per direct voor de duur van zes maanden ingetrokken.
Bij besluit van 3 mei 2013 heeft de RDW het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 juni 2013 heeft de voorzieningenrechter het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 3 mei 2013 vernietigd, bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven, bepaald dat [verzoeker] op 25 september 2012 de overtreding categorie I heeft begaan en bepaald dat de intrekking van de keuringsbevoegdheid in werking treedt vijf werkdagen na verzending van deze uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft onder meer [verzoeker] hoger beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting gevoegd met het verzoek in zaak 201306009/2/A1 behandeld op 18 juli 2013, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. M.P.J. Appelman, advocaat te Purmerend, en de RDW, vertegenwoordigd door drs. J. Greidanus, vergezeld van A. de Graaf, beiden werkzaam bij de RDW, zijn verschenen.
Na de zitting zijn de zaken gesplitst.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het verzoek strekt ertoe dat de intrekking voor bepaalde tijd van de bevoegdheid voor het uitvoeren van periodieke keuringen voor de categorie motorvoertuigen tot en met 3500 kg niet zal worden geëffectueerd, totdat in de bodemprocedure zal zijn beslist.
3. In hetgeen [verzoeker] naar voren heeft gebracht, is geen aanleiding te vinden voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, althans dat uiteindelijk zal blijken dat geen sanctie mocht worden opgelegd. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat vaststaat dat de 4-koloms hefinrichting niet binnen 15 minuten na aankomst van de steekproefcontroleur beschikbaar was voor het technische gedeelte van de steekproef, hetgeen een overtreding van artikel 31, vijfde lid, onder d, van de Regeling erkenning en keuringsbevoegdheid APK oplevert. Dat dit, zoals door [verzoeker] is gesteld, het gevolg was van overmacht en niet van een verwijtbare gedraging, kan hieraan niet afdoen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 2 november 2005 in zaak nr. 200409073/1) heeft verzoeker door het vragen om en het aanvaarden van erkenning als keurmeester een publieke taak op zich genomen en daarmee tevens het risico genomen van verlies van de keuringsbevoegdheid wegens het maken van fouten dat niet tot verwijtbare misslagen beperkt is.
4. Gelet op het vorenstaande heeft de RDW, thans daargelaten in welke categorie de overtreding moet worden ingedeeld, naar voorlopig oordeel overeenkomstig het gevoerde beleid mogen overgaan tot intrekking van de keuringsbevoegdheid van [verzoeker] voor bepaalde tijd. Dit beleid behelst een gedifferentieerd systeem van in ernst en gewicht oplopende overtredingen met daaraan gekoppelde, in zwaarte oplopende maatregelen, waarbij in algemene zin al rekening is gehouden met de bedrijfseconomische belangen van keurmeesters evenals hun staat van dienst. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 19 mei 2004 in zaak nr. 200304551/1) is dit beleid niet onredelijk. Dat [verzoeker] door de tijdelijke intrekking van de keuringsbevoegdheid financieel nadeel zal ondervinden biedt, gelet op het vorenstaande, geen grond voor het treffen van een voorlopige voorziening. Dit nadeel moet worden geacht in het beleid te zijn verdisconteerd.
5. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Hanrath
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2013
392.