ECLI:NL:RVS:2013:599
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- H.G. Lubberdink
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in vreemdelingenbewaring en uitzetting
In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 25 juli 2013 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een hoger beroep van een vreemdeling. De vreemdeling was op 26 juni 2013 in vreemdelingenbewaring gesteld. De rechtbank Den Haag had op 15 juli 2013 het beroep van de vreemdeling tegen deze bewaring ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Hierop heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om te voorkomen dat hij zou worden uitgezet naar Kabul, waar hij op 21 juli 2013 zou worden teruggestuurd.
De voorzitter overweegt dat het belang van de vreemdeling ligt in het voorkomen van zijn uitzetting totdat er een beslissing is genomen in het hoger beroep. Ondanks dat de vreemdeling op 5 juli 2013 was geïnformeerd over zijn aanstaande uitzetting, heeft zijn gemachtigde pas op het laatste moment, buiten reguliere openingstijden, een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening. Dit verzoek is niet tijdig in behandeling genomen, omdat het niet telefonisch onder de aandacht van de Afdeling is gebracht.
De voorzitter concludeert dat, hoewel de vreemdeling stelt dat hij met uitzetting wordt bedreigd, er geen aanleiding is om de uitzetting te verbieden. De staatssecretaris kan de vreemdeling uitzetten, omdat niet in geschil is dat de vreemdeling niet rechtmatig in Nederland verblijft en niet aan zijn vertrekplicht heeft voldaan. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt dan ook als kennelijk ongegrond afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is openbaar uitgesproken op 25 juli 2013.