ECLI:NL:RVS:2013:598

Raad van State

Datum uitspraak
31 juli 2013
Publicatiedatum
31 juli 2013
Zaaknummer
201301428/1/R6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan 'De Koepel' te Vught en de ontvankelijkheid van Stichting de Groene Koepel

Op 31 juli 2013 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in de zaak tussen de stichting Stichting de Groene Koepel en de raad van de gemeente Vught. De stichting had beroep ingesteld tegen het besluit van de raad van 20 december 2012, waarbij het bestemmingsplan 'De Koepel' werd vastgesteld. Dit plan maakt de herontwikkeling van het gebied 'De Koepel' in Vught tot woongebied mogelijk, met de bouw van in totaal 31 vrijstaande woningen. De stichting betoogde dat zij als belanghebbende moest worden aangemerkt, ondanks het verweer van de raad dat de stichting onvoldoende feitelijke werkzaamheden verrichtte. De Afdeling oordeelde dat de stichting, gezien haar statutaire doelstelling en feitelijke werkzaamheden, wel degelijk een rechtstreeks betrokken belang behartigde en dus ontvankelijk was in haar beroep.

De Afdeling heeft vervolgens de inhoud van het bestemmingsplan beoordeeld. De stichting en anderen voerden aan dat omwonenden onvoldoende bij de planvorming waren betrokken en dat alternatieven voor de inrichting van het plangebied niet in de besluitvorming waren meegenomen. De Afdeling oordeelde dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat de inspraakprocedures waren nageleefd en dat de alternatieven niet tijdig waren ingediend. Ook de argumenten over de aantasting van waardevol groen en de bescherming van de groene specht werden door de Afdeling verworpen. De raad had voldoende onderzoek gedaan naar de natuurwaarden en de ecologische impact van het plan.

Uiteindelijk verklaarde de Afdeling het beroep van de stichting ongegrond, waarbij werd vastgesteld dat de raad in redelijkheid tot zijn besluit had kunnen komen. De uitspraak benadrukt de beleidsvrijheid van de raad bij de vaststelling van bestemmingsplannen en de terughoudende toetsing door de rechter.

Uitspraak

201301428/1/R6.
Datum uitspraak: 31 juli 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de stichting Stichting de Groene Koepel, gevestigd te Vught, en anderen,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Vught,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 20 december 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "De Koepel" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben de stichting en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 mei 2013, waar de stichting en anderen, vertegenwoordigd door J.H. Lam en H.C. Lam-van Dokkum, en de raad, vertegenwoordigd door C.C.P. van Steen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
Het plan
1. Het plan maakt de herontwikkeling van het gebied "De Koepel" in Vught tot woongebied mogelijk. Het plan biedt de juridisch-planologische basis voor fase I van de herontwikkeling. Fase I betreft de woningbouw in het zuidelijke deel van het plangebied. Het plan maakt daar de bouw van in totaal 31 vrijstaande woningen mogelijk. Fase II betreft woningbouw ter plaatse van het tenniscomplex en de gronden rond het verenigingsgebouw van Scouting Vught.
Algemeen toetsingskader
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Ontvankelijkheid
3. De raad betoogt dat de stichting onvoldoende feitelijke werkzaamheden verricht om te kunnen worden aangemerkt als belanghebbende bij de vaststelling van het plan. Volgens de raad is het beroep daarom niet-ontvankelijk, voor zover het door de stichting is ingesteld.
3.1. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), zoals dit luidde ten tijde van belang, kan een belanghebbende bij de Afdeling beroep instellen tegen een besluit omtrent vaststelling van een bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge het derde lid worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
3.2. Voor de beantwoording van de vraag of een rechtspersoon belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Awb, is bepalend of de rechtspersoon krachtens zijn statutaire doelstelling en blijkens zijn feitelijke werkzaamheden een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken algemeen of collectief belang in het bijzonder behartigt.
De stichting komt blijkens haar statutaire doelstelling op voor het behoud van groen en recreatie in Vught-Noord, meer specifiek het behoud van het groene karakter van het gebied tussen de John F. Kennedylaan, Koepelweg, Zonneweilaan en Loonsebaan te Vught. Ter zitting heeft de stichting toegelicht dat haar feitelijke werkzaamheden sinds de oprichting in 2000 onder meer bestaan uit het deelnemen aan overleg met de gemeente en aan een klankbordgroep die zich bezighoudt met de inrichting van het gebied "De Koepel", en het uitbrengen van een digitale nieuwsbrief voor omwonenden van het gebied. De Afdeling is van oordeel dat de stichting, gelet op haar statutaire doelstelling en haar feitelijke werkzaamheden een rechtstreeks bij de vaststelling van het plan betrokken belang in het bijzonder behartigt, zodat zij als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb kan worden aangemerkt. Daarbij is van belang dat de feitelijke werkzaamheden van de stichting zich, anders dan de raad stelt, niet beperken tot het louter in rechte opkomen tegen besluiten en het deelnemen aan overleg in het kader van de voorbereiding van die besluiten. Niet is gebleken dat de nieuwsbrief die de stichting uitgeeft er uitsluitend op is gericht derden te informeren over aanhangige of afgeronde procedures. Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding het beroep van de stichting en anderen, voor zover dit is ingesteld door de stichting, niet-ontvankelijk te verklaren.
Bestreden plandelen
4. Het beroep richt zich in de eerste plaats tegen de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Wonen - 2" wat betreft de gronden gelegen aan de John F. Kennedylaan en de Koepelweg te Vught. Op deze gronden maakt het plan de bouw van maximaal 11 vrijstaande woningen mogelijk. Het beroep richt zich voorts tegen de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Verkeer" wat betreft de gronden ten noorden van het hiervoor bedoelde plandeel met de bestemming "Wonen - 2".
Inspraak en overleg
5. De stichting en anderen voeren aan dat omwonenden en belanghebbenden onvoldoende bij de planvorming zijn betrokken.
Zij wijzen er met name op dat bij de beslissing van de raad om de ontwikkelaar van het gebied uit te kopen en het plan zelf te ontwikkelen met een andere verkaveling is toegezegd dat direct betrokkenen zouden worden uitgenodigd om mee te denken over de inrichting van het plangebied.
5.1. Niet in geschil is dat is voldaan aan de wettelijke eisen die de Awb en de Wro stellen aan de terinzagelegging van het ontwerpplan en het bieden van de mogelijkheid om zienswijzen naar voren te brengen. Daarnaast blijkt uit de stukken dat - hoewel de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening hiertoe niet verplichten - voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpplan een voorontwerp ter inzage is gelegd waarop een ieder kon reageren. Gelet hierop ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat omwonenden en andere belanghebbenden voorafgaand aan de vaststelling van het plan onvoldoende in de gelegenheid zijn gesteld hun zienswijze over de voorgenomen ontwikkelingen naar voren te brengen.
Het betoog faalt.
Alternatieven
6. De stichting en anderen voeren aan dat de raad alternatieven voor de inrichting van het plangebied onvoldoende in zijn besluitvorming heeft betrokken. In het bijzonder wijzen zij op het alternatiefplan dat door de stichting in samenwerking met de Stichting Natuur en Milieu is opgesteld. Dit plan houdt in dat de woningbouw uitsluitend wordt gerealiseerd in het westelijke deel van het plangebied, op het terrein van de atletiekbaan. De verkaveling zou daarbij bestaan uit 25 kavels op in totaal ongeveer 25.000 m2.
6.1. De raad stelt dat de stichting en anderen het alternatieve verkavelingsplan pas op 28 oktober 2012, en derhalve na de inspraakperiode en de termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen, hebben gepresenteerd.
6.2. De raad dient bij de keuze van een bestemming een afweging te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen.
6.3. Ter zitting hebben de stichting en anderen gesteld dat zij het alternatiefplan al voor het einde van de termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen in een gesprek met de gemeente ter sprake hebben gebracht. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting kan er echter van worden uitgegaan dat het nog geen uitgewerkt plan betrof. Uit de stukken blijkt dat het alternatiefplan pas na de inspraakperiode schriftelijk, voorzien van een toelichting, bij de raad is ingediend. Nu de inhoud van het alternatiefplan tijdens de termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen slechts globaal bekend was bij de raad, kan de raad niet worden tegengeworpen dat hij hiermee bij het opstellen van het plan geen rekening heeft gehouden.
Voor het overige overweegt de Afdeling het volgende. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting leidt de Afdeling af dat het door de stichting en anderen gewenste alternatief in grote lijnen overeenkomt met de invulling van het gebied zoals die was neergelegd in het Masterplan voor De Koepel uit 2007. Het Masterplan is destijds in overleg met onder meer de stichting tot stand gekomen. De raad heeft in 2007 besloten in te stemmen met het Masterplan als kwalitatief kader voor de uitwerking van de invulling van locatie De Koepel. Bij besluit van 24 maart 2011 is de raad hier echter op teruggekomen. Hij heeft besloten dat de gemeente het project zelf gaat ontwikkelen, op een andere manier dan in het Masterplan was voorzien. Met het besluit van 24 maart 2011 zijn de eerdere raadsbesluiten over het project De Koepel, waaronder de instemming met het Masterplan, ingetrokken. De Afdeling is van oordeel dat de raad onder deze omstandigheden bij de voorbereiding van het plan in redelijkheid heeft kunnen afzien van een nader onderzoek naar alternatieven. De raad heeft immers zijn eerdere keuze om uitsluitend het westelijke deel van het plangebied voor woningbouw te gebruiken bij het besluit van 24 maart 2011 reeds uitdrukkelijk en weloverwogen herroepen.
Het betoog faalt.
Omvang van het te verkavelen gebied
7. De stichting en anderen betogen dat ten onrechte een veel groter gebied in het plan is betrokken dan oorspronkelijk was voorzien in de opdracht van de raad aan het college van burgemeester en wethouders. Volgens hen had het te verkavelen gebied in eerste instantie een omvang van 25.000 m2 met daarop 20 tot 30 vrije kavels, terwijl op grond van het plan 31 vrije kavels op 32.000 m2 kunnen worden gerealiseerd. De stichting en anderen stellen zich op het standpunt dat het gebied ook had kunnen ontwikkeld zonder woningbouw in het oostelijke deel van het plangebied. Volgens hen was het ook mogelijk geweest alleen het terrein van de atletiekbaan voor woningbouw te benutten.
7.1. De raad stelt dat het raadsbesluit van 24 maart 2011 geen aanwijzingen bevat voor de omvang van het te verkavelen gebied. Uit dit besluit kan volgens de raad dan ook niet worden afgeleid dat de woningbouw zich dient te beperken tot het terrein van de atletiekbaan. In het besluit is volgens de raad een te ontwikkelen aantal van 20 tot 30 vrije kavels genoemd. Daarnaast is in het besluit de nadrukkelijke opdracht aan het college van burgemeester en wethouders gegeven om het plan verder te optimaliseren om een hogere grondopbrengst te bereiken, aldus de raad.
7.2. Anders dan de stichting en anderen betogen, kan uit het besluit van 24 maart 2011 niet worden afgeleid dat het te verkavelen gebied een oppervlakte van maximaal 25.000 m2 mag hebben. In het besluit zelf is geen oppervlakte vermeld. In het raadsvoorstel bij het besluit is de oppervlakte van 25.000 m2 slechts genoemd als minimumoppervlakte en "break even point"; er wordt echter nadrukkelijk gestreefd naar een grotere opbrengst. Het besluit van 24 maart 2011 bevat onder meer de beslissing om het nieuwe plan verder te optimaliseren om een hogere grondopbrengst te realiseren. Gelet hierop kan de keuze voor 31 vrije kavels, terwijl in het besluit een aantal van 20 tot 30 is genoemd, evenmin in strijd worden geacht met dit besluit.
Voor zover de stichting en anderen betogen dat de raad het Masterplan uit 2007 had moeten volgen, overweegt de Afdeling dat de raad niet de bevoegdheid kan worden ontzegd om terug te komen op de eerdere besluitvorming uit 2007.
Het betoog faalt.
Behoefte aan woningen
8. De stichting en anderen voeren aan dat de behoefte aan de woningen in het oostelijke deel van het plangebied niet is aangetoond. Zij wijzen er in dat verband op dat in het nabijgelegen gebied Stadhouderspark, dat eveneens voor woningbouw is bestemd, het grootste deel van de gronden nog braak ligt omdat er te weinig vraag is naar de geplande woningen. De stichting en anderen betogen dat het plan daarom economisch niet uitvoerbaar is.
8.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de economische uitvoerbaarheid van het plan voldoende is aangetoond. Met het plan wordt volgens de raad voorzien in de woningbehoefte tot 2020, die is ontleend aan de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose. De meest recente prognose van januari 2012 gaat voor Vught uit van een aantal van ongeveer 800 te realiseren woningen in de periode 2012-2020.
De raad stelt dat het plan "Stadhouderspark", waarnaar de stichting en anderen hebben verwezen, zich richt op andere segmenten in de woningmarkt en andere doelgroepen woningzoekenden.
8.2. Bij de voorbereiding van het plan is de raad tot de conclusie gekomen dat het plan binnen de planperiode van tien jaar economisch uitvoerbaar is. De stichting en anderen hebben de juistheid van deze conclusie bestreden door erop te wijzen dat de gronden in het bouwproject "Stadhouderspark" nog grotendeels braak liggen. Gelet op hetgeen de raad hierover naar voren heeft gebracht, kan er echter van worden uitgegaan dat het bouwproject "Stadhouderspark" woningen in een ander segment van de woningmarkt betreft. Uit het enkele feit dat in dat bouwproject nog veel bouwgrond voor woningen onbenut is, kan derhalve niet worden afgeleid dat er onvoldoende behoefte is aan de 31 vrijstaande woningen op ruime kavels die door het plan mogelijk worden gemaakt. Verder is niet gebleken dat het aantal woningen dat het plan mogelijk maakt tezamen met de nieuwe woningen die elders reeds mogelijk zijn gemaakt leidt tot een hoger aantal dan het aantal van 800 woningen waaraan volgens de provinciale prognose voor de periode 2012-2020 behoefte is. Voorts heeft de raad ter zitting naar voren gebracht dat de verkoop van de kavels op schema ligt, wanneer ervan wordt uitgegaan dat de kavels binnen zeven jaar moeten zijn uitgegeven.
Gelet op het voorgaande heeft de raad er bij de vaststelling van het plan in redelijkheid van kunnen uitgaan dat binnen de planperiode voldoende behoefte aan de geplande woningen bestaat.
Het betoog faalt.
Aantasting groen
9. De stichting en anderen betogen dat de voorgenomen woningbouw leidt tot aantasting van waardevol groen in het oostelijke deel van het plangebied, onder meer door het verlies van houtwallen en 53 grote bomen. Zij voeren in dat verband tevens aan dat de raad op dit punt geen consistent beleid voert. Volgens de stichting is het groengebied sinds 1977 als waardevol groen aangemerkt en als zodanig beschermd in achtereenvolgens het bestemmingsplan "Loonsebaan-Oost" uit 1977, het Groenbeleidsplan uit 2003, het Masterplan voor De Koepel uit 2007 en de Nota Groen uit 2009. Bij de vaststelling van het plan is de raad hiervan volgens de stichting en anderen ten onrechte afgeweken.
9.1. De raad stelt dat het plangebied niet ligt binnen de Ecologische Hoofdstructuur of andere als zodanig aangewezen natuurgebieden dan wel anderszins beschermenswaardige gebieden. Volgens de raad zijn geen natuurwaarden of cultuurhistorische waarden aanwezig die bijzondere bescherming behoeven. De raad wijst erop dat het midden en het noordoosten van het plangebied, waar zich restanten van de historische landschappelijke structuur met monumentale en behoudenswaardige bomen bevinden, onaangetast blijft.
De raad stelt zich op het standpunt dat het plan in overeenstemming is met de Nota Groen. De 53 bomen in het oostelijke deel van het plangebied zijn in de Nota Groen als "bebossing" aangeduid. Deze bomen zullen weliswaar voor de realisering van het plan worden gekapt, maar de kap van de bomen zal elders binnen het plangebied worden gecompenseerd, aldus de raad.
Het Groenbeleidsplan is volgens de raad vervallen met de vaststelling van de Nota Groen. Het Masterplan is volgens de raad niet meer actueel, nu de eerdere besluiten over het project De Koepel met het raadsbesluit van 24 maart 2011 zijn ingetrokken. Het Masterplan geldt volgens de raad dan ook niet langer als kwalitatief kader voor de uitwerking van de invulling van de locatie De Koepel.
9.2. Voor zover de stichting en anderen betogen dat de raad ten onrechte minder bescherming heeft toegekend aan het groen in het oosten van het plangebied dan in het bestemmingsplan "Loonsebaan-Oost" uit 1977 het geval was, overweegt de Afdeling dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen.
9.3. Uit de stukken blijkt dat het Groenbeleidsplan in 2009 is vervangen door de Nota Groen. Het Masterplan is bij het besluit van 24 maart 2011 door de raad ingetrokken. Reeds hierom was de raad bij de vaststelling van het plan niet aan het Groenbeleidsplan en het Masterplan gebonden.
9.4. In de Nota Groen zijn de gewenste groenstructuur en het gemeentelijke groenbeleid beschreven. De Nota Groen maakt onderscheid tussen structuurbepalend, beeldbepalend en overig groen. Uit de stukken blijkt dat het oostelijke deel van het plangebied in de Nota Groen niet is aangewezen als structuurbepalend of beeldbepalend groen, zodat het aanwezige groen moet worden aangemerkt als overig groen in de zin van de Nota Groen. De beleidsuitgangspunten voor dergelijk groen zijn volgens de Nota Groen: optimaal inrichten en beheren in aansluiting op de maatschappelijke behoeften en de wensen van de gebruikers binnen vaste kaders. Volgens het afwegingskader dat in de Nota Groen is opgenomen, geldt voor overig groen dat als het niet mogelijk is de aanwezige bomen in te passen, de bomen door een gelijkwaardige of - indien dat niet mogelijk is - een afwijkende structuur kunnen worden vervangen. Als dat niet mogelijk is, kunnen afwijkende groenmiddelen worden toegepast. In het uiterste geval kan ervoor worden gekozen geen groen toe te passen en aan andere functies voorrang te geven.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat inpassing van de aanwezige bomen in dit geval niet mogelijk is. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de 53 te kappen bomen worden gecompenseerd. Dit gebeurt gedeeltelijk in het noorden van het plangebied en gedeeltelijk door de aanplant van bomen in het nieuwe woongebied. In de omgevingsvergunning voor het kappen van de 53 bomen is deze compensatie vastgelegd. Gelet hierop ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad het plan, voor zover het dit plandeel betreft, in strijd met de Nota Groen heeft vastgesteld.
Ook overigens ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid een groter gewicht heeft kunnen toekennen aan de belangen die met de realisering van het plan zijn gediend dan aan het belang van het behoud van het groen in het oostelijke deel van het plangebied.
Het betoog faalt.
Beschermde diersoorten
10. De stichting en anderen voeren voorts aan dat de woningbouw in het oostelijke deel van het plangebied leidt tot aantasting van het leefgebied van de groene specht. Zij betogen dat hiernaar onvoldoende onderzoek is verricht. De quick scan die bij de voorbereiding van het plan is verricht, is volgens hen geen toereikend onderzoek.
10.1. De raad stelt dat verschillende onderzoeken zijn uitgevoerd naar het voorkomen van beschermde diersoorten. Het betreft rapporten van BTL Advies uit maart 2007 en van Croonen Adviseurs van 22 oktober 2009 en het rapport "Flora en fauna Quick Scan De Koepel Vught" van Cobra Adviseurs van 18 juni 2012. In het laatstgenoemde rapport zijn de resultaten opgenomen van een veldonderzoek dat in juni 2012 is verricht. Naar aanleiding van de zienswijzen over het ontwerpplan is op 16 oktober 2012 nog een aanvullend onderzoek naar de aanwezigheid van nesten van beschermde vogels, waaronder de groene specht, verricht. De resultaten daarvan zijn neergelegd in het rapport "Nader onderzoek nesten De Koepel Vught" van Cobra Adviseurs.
Volgens de raad is hiermee voldoende onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van beschermde diersoorten in het plangebied. Bij de onderzoeken zijn in de te rooien bomen en beplantingen geen bewoonde nesten of jaarrond beschermde nesten van vogels of eekhoorns of spechtgaten aangetroffen. De raad heeft op grond van de onderzoeken geconcludeerd dat voor geen van de aanwezige soorten een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet (hierna: de Ffw) is vereist.
10.2. Niet in geschil is dat het oostelijke deel van het plangebied niet is beschermd op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 of is aangewezen als deel van de Ecologische Hoofdstructuur. Voor de bescherming van het leefgebied van de groene specht is daarom in dit geval de Ffw het voornaamste toetsingskader. Van belang is met name artikel 11 van de Ffw, waarin is bepaald dat het verboden is nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren.
De vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling geldt dan wel een ontheffing op grond van de Ffw nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Ffw. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet heeft kunnen vaststellen, indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Ffw aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
10.3. Bij de voorbereiding van het plan zijn verschillende onderzoeken naar de natuurwaarden van het plangebied uitgevoerd. In dat kader is tevens veldonderzoek verricht. Daarbij zijn geen aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van nesten van de groene specht in de te rooien bomen en beplantingen. De stichting en anderen hebben geen gegevens overgelegd die een begin van bewijs van het tegendeel leveren. De Afdeling ziet dan ook geen grond voor het oordeel dat de raad op dit punt nader onderzoek had moeten laten verrichten.
Voor zover de stichting en anderen betogen dat niet alleen aan de nesten bescherming toekomt, maar aan het leefgebied van de groene specht in het algemeen, overweegt de Afdeling het volgende. Artikel 11 van de Ffw beschermt alleen de nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten. Foerageergebieden of andere plaatsen waar de groene specht zich regelmatig ophoudt, worden door deze bepaling niet beschermd, tenzij deze samenvallen met vaste rust- of verblijfplaatsen. Daarvan is in dit geval niet gebleken. Uit onder meer de uitspraak van de Afdeling van 7 november 2012 in zaak nr. 201201434/1/A3 volgt echter dat artikel 11 van de Ffw ook wordt overtreden, indien door de aantasting van het foerageergebied de ecologische functionaliteit van de buiten het plangebied gelegen vaste rust- of verblijfplaatsen zodanig wordt verstoord, dat de desbetreffende soort deze plaatsen om die reden zal verlaten. Het is naar het oordeel van de Afdeling niet aannemelijk geworden dat door de ontwikkeling van woningbouw in het oosten van het plangebied de ecologische functionaliteit van het foerageergebied van de groene specht zodanig zal worden verstoord, dat de groene specht zijn vaste rust- of verblijfplaatsen in de omgeving van het plangebied zal verlaten.
Gelet op het voorgaande is op voorhand niet aannemelijk geworden dat voor de uitvoering van het plan ten aanzien van de groene specht een ontheffing op grond van de Ffw is vereist. De raad heeft zich daarom in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de Ffw op voorhand niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
Het betoog faalt.
Kapvergunning
11. De stichting en anderen voeren aan dat het college van burgemeester en wethouders ten onrechte reeds vóór de vaststelling van het plan een omgevingsvergunning voor het kappen van 53 bomen in het oostelijke deel van het plangebied heeft verleend en de daartegen gemaakte bezwaren op oneigenlijke gronden ongegrond heeft verklaard.
11.1. Het besluit van het college van burgemeester en wethouders tot verlening van een omgevingsvergunning voor het kappen van 53 bomen in het plangebied staat in deze procedure niet ter beoordeling. Deze beroepsgrond betreft niet de rechtmatigheid van het thans ter beoordeling staande besluit van de raad tot vaststelling van het plan en kan reeds daarom niet slagen.
Ontsluitingsweg
12. De stichting en anderen betogen daarnaast dat een nieuwe weg door het plangebied niet noodzakelijk is en leidt tot extra aantasting van het gebied.
12.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de stedenbouwkundige structuur en de wijze van verkavelen van het plangebied de aanleg van nieuwe wegen in het plangebied noodzakelijk maken. De nieuwe wegen zijn volgens de raad nodig voor de ontsluiting en bereikbaarheid van de kavels. De breedte van de wegen zal volgens de raad beperkt zijn, omdat deze wordt afgestemd op het te verwachten aantal verkeersbewegingen en omdat eenrichtingsverkeer zal worden ingesteld.
12.2. In de plantoelichting is een afbeelding van de beoogde verkaveling opgenomen. Bij de beoogde verkaveling ligt ongeveer de helft van de nieuw te bouwen woningen niet langs een van de bestaande wegen die langs het plangebied lopen. De Afdeling is dan ook van oordeel dat de raad een nieuwe weg door het plangebied in redelijkheid noodzakelijk heeft kunnen achten voor de ontsluiting en de bereikbaarheid van de kavels. Gelet op hetgeen de raad naar voren heeft gebracht over de beoogde inrichting van de weg, is de Afdeling voorts van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de weg niet leidt tot een wezenlijke extra aantasting van het gebied.
Het betoog faalt.
Herhaling zienswijzen
13. De stichting en anderen hebben zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze die zij over het ontwerpplan naar voren hebben gebracht. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. De stichting en anderen hebben in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
Conclusie
14. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. Teuben, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Teuben
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2013
483.