201211537/1/R4.
Datum uitspraak: 31 juli 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Appingedam,
en
de raad van de gemeente Appingedam,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 21 oktober 2010 heeft de raad besloten het bestemmingsplan "Stad Appingedam, deelplan Woongebieden" niet te herzien en geen medewerking te verlenen aan het nemen van een projectbesluit ten behoeve van het realiseren van een woning aan de Dijkhuizenweg 112 te Appingedam.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bezwaar gemaakt. Daarbij heeft hij de raad verzocht om met toepassing van artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht in te stemmen met rechtstreeks beroep bij de administratieve rechter. De raad heeft ingestemd met het verzoek en het bezwaarschrift ter behandeling als beroepschrift doorgezonden naar de rechtbank Groningen. De rechtbank Groningen heeft het beroepschrift, voor zover betrekking hebbend op het niet herzien van voornoemd bestemmingsplan, doorgezonden aan de Afdeling, waar het op 11 december 2012 is ingekomen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 juli 2013, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door H. Wessels, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] kan zich niet verenigen met het besluit om het op 29 januari 2009 vastgestelde bestemmingsplan "Stad Appingedam, deelplan woongebieden" (hierna: het bestemmingsplan) niet te herzien ten behoeve van het realiseren van een woning op zijn perceel Dijkhuizenweg 112 te Appingedam (hierna: het perceel). Hij betoogt dat nu in het bestemmingsplan een woonbestemming voor het perceel is opgenomen, wonen ter plaatse al is toegestaan en enkel een bouwvlak voor het perceel dient te worden opgenomen.
Volgens [appellant] stelt de raad ten onrechte dat het realiseren van een woning op het perceel een aantasting van het open karakter en de structuur van het gebied tot gevolg heeft. [appellant] wijst in dit verband op andere ontwikkelingen binnen hetzelfde gebied, in het bijzonder de vervanging van een brug, het realiseren van een brede school, het thans op het perceel aanwezige bijgebouw behorende bij de woning van [appellant] en de mogelijkheid op het perceel [locatie] een woning te herbouwen. [appellant] betoogt dat de raad geen zorgvuldig onderzoek heeft verricht naar aanleiding van zijn verzoek en dat hij ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld om zijn verzoek aan te vullen. Voorts zijn volgens hem toezeggingen gedaan waaruit hij mocht afleiden dat een woning ter plaatse zou worden toegestaan.
1.1. De raad stelt dat vanwege het open karakter en de structuur van het gebied langs het Damsterdiep het realiseren van nieuwe woningen ter plaatse expliciet is uitgesloten in het bestemmingsplan. De raad acht het wenselijk het open karakter van het wierdenlandschap in Noord-Groningen te behouden en daarom nieuwe barrières in het landschap zoveel mogelijk te vermijden. De raad stelt voorts dat de ruimtelijke uitstraling van een brug en een brede school niet is te vergelijken met die van een woning.
1.2. Ingevolge het bestemmingsplan rust op het perceel de bestemming "Wonen - A1". Op de verbeelding is geen bouwvlak voor het perceel ingetekend.
Ingevolge artikel 31, lid 31.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor "Wonen - A1" aangewezen gronden bestemd voor het wonen.
Ingevolge lid 31.2, onder 31.2.2, sub a, mogen als hoofdgebouw uitsluitend woonhuizen worden gebouwd.
Ingevolge lid 31.2, onder 31.2.2, sub b, zal een hoofdgebouw binnen een bouwvlak worden gebouwd.
1.3. De Afdeling overweegt dat de raad beleidsvrijheid toekomt bij een besluit omtrent het vaststellen van een bestemmingsplan, waaronder begrepen een besluit om een eerder vastgesteld bestemmingsplan niet te herzien.
Het bestemmingsplan laat gezien het ontbreken van een bouwvlak het realiseren van een woning op het perceel niet toe. De raad heeft ter zitting toegelicht dat aan het perceel de bestemming "Wonen - A1" is toegekend vanwege het ter plaatse aanwezige bijgebouw en derhalve met voornoemde bestemming niet is beoogd het realiseren van een woning op het perceel mogelijk te maken. De raad heeft als uitgangspunt gehanteerd het realiseren van nieuwe woningen niet toe te staan in het gebied langs het Damsterdiep vanwege het open karakter en de structuur hiervan. De raad heeft voorts in aanmerking genomen dat de onderhavige locatie zich kenmerkt door kleinschalige bebouwing in combinatie met het open landschap dat vanaf het Damsterdiep zicht biedt op de nabijgelegen polder.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad voornoemd uitgangspunt en voornoemde kenmerken van de locatie mogen betrekken bij zijn afweging. Gelet op het voorgaande heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid een groter gewicht kunnen toekennen aan het belang het open karakter en de structuur van het gebied langs het Damsterdiep te behouden dan aan het belang dat [appellant] heeft bij de mogelijkheid een woning op het perceel te realiseren. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat voornoemde afweging op basis van onvoldoende gegevens en daarmee onzorgvuldig tot stand is gekomen.
Ten aanzien van de door [appellant] gemaakte vergelijking met andere ontwikkelingen wordt overwogen dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat deze situaties verschillen van de aan de orde zijnde situatie omdat de ruimtelijke uitstraling van deze ontwikkelingen, voor zover gelegen in hetzelfde gebied, verschilt van de nieuwbouw van een woning binnen dit gebied. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant] genoemde ontwikkelingen niet overeenkomen met de thans aan de orde zijnde situatie. De Afdeling ziet voorts geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het bestreden besluit in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft genomen, nu [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat door of namens de raad verwachtingen zijn gewekt dat door middel van een herziening van het bestemmingsplan zou worden voorzien in de mogelijkheid een woning op het perceel te realiseren.
2. Het beroep is ongegrond.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Kuipers
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2013
271-690.