ECLI:NL:RVS:2013:586

Raad van State

Datum uitspraak
31 juli 2013
Publicatiedatum
31 juli 2013
Zaaknummer
201211831/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening kinderopvangtoeslag en hoger beroep Belastingdienst

In deze zaak gaat het om de herziening van de definitief toegekende kinderopvangtoeslag aan [wederpartij] door de Belastingdienst. Bij besluit van 10 augustus 2010, aangevuld op 24 augustus 2010, werd de kinderopvangtoeslag over 2008 vastgesteld op € 3.341,00, waarbij € 653,00 werd teruggevorderd. De Belastingdienst verklaarde het bezwaar van [wederpartij] tegen een later besluit van 19 april 2012 ongegrond, waarbij de toeslag op nihil werd herzien. De rechtbank ’s-Gravenhage oordeelde op 25 oktober 2012 dat het bezwaar gegrond was en vernietigde het besluit van 19 april 2012, wat leidde tot hoger beroep door de Belastingdienst.

Tijdens de zitting op 8 juli 2013 werd de zaak behandeld. De Belastingdienst voerde aan dat de herziening van de kinderopvangtoeslag op basis van artikel 21 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) gerechtvaardigd was, omdat [wederpartij] had moeten weten dat de toegekende tegemoetkoming te hoog was. De Raad van State oordeelde dat de Belastingdienst inderdaad de herziening mocht doorvoeren, omdat de definitieve tegemoetkoming van € 3.994,00 aanzienlijk hoger was dan de werkelijke kosten van € 3.194,00 die [wederpartij] had gemaakt voor kinderopvang.

De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van 19 april 2012 ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 31 juli 2013.

Uitspraak

201211831/1/A2.
Datum uitspraak: 31 juli 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Belastingdienst/Toeslagen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 25 oktober 2012 in zaak nr. 12/4357 in het geding tussen:
[wederpartij A] e/v [wederpartij B] (hierna: [wederpartij]), wonend te [woonplaats],
en
de Belastingdienst.
Procesverloop
Bij besluit van 10 augustus 2010, aangevuld bij besluit van 24 augustus 2010 (hierna tezamen: het besluit van 10 augustus 2010), heeft de Belastingdienst de definitief toegekende kinderopvangtoeslag van [wederpartij] over 2008 herzien vastgesteld op € 3.341,00 en € 653,00 van haar teruggevorderd.
Bij besluit van 19 april 2012, aangevuld bij besluit van 4 mei 2012 (hierna tezamen: het besluit van 19 april 2012), heeft de Belastingdienst het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en de definitief toegekende kinderopvangtoeslag van [wederpartij] over 2008 herzien vastgesteld op nihil.
Bij uitspraak van 25 oktober 2012 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 19 april 2012 vernietigd en bepaald dat de Belastingdienst een nieuw besluit op het bezwaar van [wederpartij] moet nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de Belastingdienst hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 juli 2013, waar de Belastingdienst, vertegenwoordigd door mr. drs. J.H.E. van der Meer, werkzaam bij de Belastingdienst, en [wederpartij], in persoon en bijgestaan door mr. I.J. Janssens, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang, zoals deze luidde ten tijde van belang, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) van toepassing, met uitzondering van artikel 49.
Ingevolge artikel 52 geschiedt kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.
Ingevolge artikel 21, eerste lid, van de Awir, kan de Belastingdienst een toegekende tegemoetkoming herzien: a. op grond van feiten of omstandigheden waarvan de Belastingdienst bij de toekenning redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de tegemoetkoming vermoedelijk tot een te hoog bedrag is toegekend, of b. indien de tegemoetkoming tot een te hoog bedrag is toegekend en de belanghebbende of zijn partner dit wist of behoorde te weten.
2. De Belastingdienst heeft het hogerberoepschrift niet eerst op 27 december 2012, zoals [wederpartij] aanvoert, maar op 20 december 2012 ingediend. Aangezien de aangevallen uitspraak is verzonden op 8 november 2012, is het hoger beroep daarmee ingesteld binnen de daarvoor geldende termijn van zes weken neergelegd in artikel 6:7, gelezen in samenhang met de artikelen 6:8, eerste lid, en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht. Het hoger beroep wordt dan ook ontvankelijk geacht.
3. Bij besluit van 25 mei 2010 heeft de Belastingdienst de kinderopvangtoeslag over 2008 definitief op € 3.994,00 vastgesteld.
Aan het besluit van 10 augustus 2010 heeft de Belastingdienst ten grondslag gelegd dat de gastouder pas vanaf 1 maart 2008 over een verklaring omtrent het gedrag beschikte.
Bij brieven van 1 november 2011 en 19 maart 2012 heeft de Belastingdienst [wederpartij] om aanvullende informatie verzocht over de kinderopvang over 2008.
Aan het besluit van 19 april 2012 heeft de Belastingdienst ten grondslag gelegd dat [wederpartij] geen gevolg heeft gegeven aan het verzoek bij brief van 19 maart 2012 bankafschriften over te leggen waaruit de betalingen aan de gastouder over de periode september tot en met december 2008 en aan de [gastouderbureau A] en [gastouderbureau B] over 2008 blijken. [wederpartij] heeft volgens de Belastingdienst evenmin gevolg gegeven aan zijn verzoek de overeenkomst met het [gastouderbureau A] over te leggen, zodat niet is voldaan aan het vereiste van artikel 52 van de Wet Kinderopvang.
4. De Belastingdienst betoogt dat de rechtbank eraan voorbij is gegaan dat hij de definitieve tegemoetkoming mocht herzien op grond van artikel 21, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awir. Volgens de Belastingdienst wist [wederpartij] of behoorde zij te weten dat deze te hoog was, nu de tegemoetkoming van € 3.994,00 meer bedroeg dan de door haar gemaakte kosten van € 3.194,00 die uit de stukken blijken die [wederpartij] alsnog in beroep heeft overgelegd.
De Belastingdienst betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij de definitieve tegemoetkoming niet mocht herzien op grond van artikel 21, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awir.
4.1. Met het besluit van 25 mei 2010 heeft de aan [wederpartij] toegekende kinderopvangtoeslag over 2008 een definitief karakter gekregen. De mogelijkheden om een definitieve tegemoetkoming te herzien zijn in de artikelen 20 en 21 van de Awir geregeld. De Belastingdienst heeft volgens het hogerberoepschrift aan de herziening artikel 21, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Awir ten grondslag gelegd.
Bij de toepassing van onderdeel b is bepalend of [wederpartij] wist of had behoren te weten dat de tegemoetkoming tot een te hoog bedrag was toegekend. Niet in geschil is dat [wederpartij] in totaal over 2008 € 3.194,00 aan kosten voor kinderopvang heeft gehad en de definitieve tegemoetkoming € 3.994,00 bedroeg. De Belastingdienst voert terecht aan dat [wederpartij] had behoren te weten dat de tegemoetkoming tot een te hoog bedrag was toegekend, nu de definitieve tegemoetkoming op een aanmerkelijk hoger bedrag is vastgesteld dan de kosten voor kinderopvang. De Belastingdienst mocht derhalve de definitieve tegemoetkoming op grond van artikel 21, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awir herzien.
Gelet hierop, behoeft het betoog van de Belastingdienst dat ziet op onderdeel a geen bespreking meer.
Het betoog slaagt.
5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van 19 april 2012 van de Belastingdienst alsnog ongegrond verklaren.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 25 oktober 2012 in zaak nr. 12/4357;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Bindels
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2013
85-615.