ECLI:NL:RVS:2013:571

Raad van State

Datum uitspraak
31 juli 2013
Publicatiedatum
31 juli 2013
Zaaknummer
201211201/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de handhaving van een gemeentelijk monument door de Raad van State

In deze zaak heeft de Raad van State op 31 juli 2013 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 25 oktober 2012. De zaak betreft de handhaving van een pand op de gemeentelijke monumentenlijst, dat eerder op 21 maart 2002 als gemeentelijk monument was aangewezen. Het college van burgemeester en wethouders van Haren had op 15 september 2011 besloten om het pand te handhaven op de monumentenlijst, wat door [appellante] werd betwist.

[Appellante] had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank Groningen bevestigde deze beslissing, waarop [appellante] hoger beroep instelde. Tijdens de zitting op 22 juli 2013 werd [appellante] bijgestaan door haar zoon, terwijl het college werd vertegenwoordigd door W.A. Holtjer.

De Raad van State overwoog dat [appellante] niet voldoende nieuwe feiten of veranderde omstandigheden had aangevoerd die een hernieuwde toetsing van het besluit rechtvaardigden. De rechtbank had terecht vastgesteld dat de intrekking van het eerdere beroep en het advies van de raadsman van [appellante] geen nieuw feit of veranderde omstandigheid vormden.

Uiteindelijk oordeelde de Raad van State dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en de uitspraak werd openbaar gemaakt op 31 juli 2013.

Uitspraak

201211201/1/A2.
Datum uitspraak: 31 juli 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats], gemeente Haren,
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 25 oktober 2012 in zaak nr. 12/650 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Haren.
Procesverloop
Bij besluit van 15 september 2011 heeft het college besloten het bij besluit van 21 maart 2002 als gemeentelijk monument aangewezen pand [locatie] te [plaats] (hierna: het pand) te handhaven op de gemeentelijke monumentenlijst.
Bij besluit van 4 juni 2012 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 oktober 2012 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 juli 2013, waar [appellante], bijgestaan door haar [zoon], en het college, vertegenwoordigd door W.A. Holtjer, werkzaam bij de gemeente Haren, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij brief van 4 augustus 2004 heeft [appellante] aan het college haar ongenoegen kenbaar gemaakt over de procedure die heeft geleid tot aanwijzing van het pand als gemeentelijk monument.
Bij besluit van 10 oktober 2005 heeft het college deze brief aangemerkt als een verzoek om herziening van het besluit van 21 maart 2002.
Op 5 juli 2011 heeft het college de monumentencommissie verzocht advies uit te brengen over het pand.
In haar advies van 20 juli 2011 heeft de monumentencommissie het advies dat aan het besluit van 21 maart 2002 ten grondslag ligt onderschreven. Het college heeft het advies van 20 juli 2011 aan het besluit van 15 september 2011 ten grondslag gelegd.
2. [appellante] stelt eerst door de uitspraak van de rechtbank van 25 oktober 2012 te hebben begrepen dat zij nieuwe feiten of veranderde omstandigheden had moeten aanvoeren over de volgens haar onterechte aanwijzing van het pand als gemeentelijk monument en de rechtbank, nu [appellante] dit niet heeft gedaan, niet is toegekomen aan een inhoudelijke toetsing van dit besluit. Zij voert aan dat zij het beroep dat volgde op het aanwijzingsbesluit van 21 maart 2002 heeft ingetrokken op advies van haar toenmalige raadsman en zij inmiddels twijfelt aan de juistheid van dat advies. Zij verzoekt de Afdeling het hoger beroep gegrond te verklaren, zodat zij alsnog kan opkomen tegen de aanwijzing van het pand als gemeentelijk monument.
2.1. De rechtbank heeft, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 8 augustus 2012 in zaak nr. 201113329/1/A2 terecht overwogen dat, indien een bestuursorgaan na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking neemt, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing. Dit uitgangspunt geldt niet alleen voor besluiten genomen naar aanleiding van een nieuwe aanvraag, maar ook voor besluiten op een verzoek om terug te komen van een al dan niet op aanvraag genomen besluit. Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kan de bestuursrechter dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen toetsen.
Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet voor dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden, die niet voor het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan doen zich niettemin geen feiten of omstandigheden voor die een - hernieuwde - toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.
2.2. De intrekking van het door [appellante] bedoelde beroep noch het advies van haar toenmalige raadsman dat haar, als gesteld, tot deze intrekking heeft doen besluiten is geen nieuw feit of veranderde omstandigheid als hiervoor bedoeld. Daarom kan hetgeen [appellante] in hoger beroep heeft aangevoerd haar niet baten.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Bindels
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2013
85-735