201207042/1/A3.
Datum uitspraak: 31 juli 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Huizen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 6 juni 2012 in zaak nr. 509355/FA in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Huizen.
Procesverloop
Bij besluit van 22 januari 2012 heeft de burgemeester aan [appellant] een huisverbod opgelegd en hem gelast de woning aan de [locatie] te Huizen onmiddellijk te verlaten en deze woning voor een periode van tien dagen niet te betreden, noch daarin aanwezig te zijn of zich daarbij op te houden. Bij dit besluit heeft de burgemeester [appellant] voorts verboden om gedurende deze periode contact op te nemen met zijn echtgenote en kinderen, woonachtig in de woning op het voormelde adres.
Bij uitspraak van 6 juni 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting aan de orde gesteld op 8 juli 2013.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder b, van de Wet tijdelijk huisverbod wordt in deze wet verstaan onder huisverbod: beschikking houdende een last tot het onmiddellijk verlaten van een bepaalde woning en een verbod tot het betreden van, zich ophouden bij of aanwezig zijn in die woning en een verbod om contact op te nemen met degenen die met de persoon tot wie de beschikking is gericht in dezelfde woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, kan de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Het verbod geldt voor een periode van tien dagen, behoudens verlenging overeenkomstig artikel 9. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de aard van de feiten en omstandigheden die aanleiding kunnen geven om een huisverbod op te leggen.
2. De burgemeester heeft aan zijn besluit ten grondslag gelegd dat [appellant] huiselijk geweld heeft gepleegd jegens zijn [echtgenote].
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de burgemeester een ernstig vermoeden heeft kunnen hebben dat zijn aanwezigheid in de woning een ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van zijn echtgenote en kinderen. Hij voert aan dat hij tijdens de aanhouding na het vermeende incident rustig is gebleven en dat [echtgenote] hem nog dezelfde dag heeft verzocht om naar de woning terug te keren. De rechtbank had volgens [appellant] om deze redenen moeten twijfelen aan de juistheid van de door [echtgenote] afgelegde verklaring, maar ook omdat geen letsel bij haar is geconstateerd en zij medicijnen gebruikte met bijwerkingen zoals hallucinatie en verwardheid.
Verder betoogt [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat het tijdelijk huisverbod niet in redelijkheid aan hem opgelegd had kunnen worden, nu [echtgenote] niet in staat was om de verzorging van de kinderen op zich te nemen.
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 16 mei 2012 in zaak nr. 201106958/1/A3 is het opleggen van een huisverbod een ingrijpend instrument waarvan de toepassing zeer grote gevolgen heeft voor het privéleven van betrokkenen. De bevoegdheid daartoe is beperkt tot situaties waarin voldoende grond is om aan te nemen, althans ernstig te vermoeden, dat zich een ernstig en onmiddellijk gevaar voordoet voor de veiligheid van personen. Indien dat het geval is, dient de burgemeester zorgvuldig te overwegen of aanwending van de bevoegdheid aangewezen is. De rechter beoordeelt of de aangevoerde omstandigheden van dien aard waren dat in het voorliggende geval een bevoegdheid tot oplegging van een huisverbod bestond. Indien dat het geval is, wordt de afweging van de burgemeester terughoudend getoetst.
4. De Afdeling stelt vast dat het huisverbod bij besluit van 22 januari 2012 aan [appellant] is opgelegd naar aanleiding van de verklaring die [echtgenote] eerder die dag heeft afgelegd tegenover politieagenten die naar aanleiding van een melding in de woning aanwezig waren. Deze verklaring is opgenomen in het door deze politieagenten op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van bevindingen. Anders dan [appellant] betoogt, bestaat geen aanleiding om eraan te twijfelen dat de verklaring van [echtgenote] in dit proces-verbaal juist is weergegeven.
5. Aan de door [appellant] aangevoerde omstandigheden dat hij rustig is gebleven tijdens zijn aanhouding en dat [echtgenote] hem kort na het incident heeft gevraagd om terug te keren naar de woning, kan geen informatie worden ontleend over de gebeurtenissen die zich eerder die dag hebben voorgedaan. De rechtbank heeft in deze omstandigheden dan ook terecht geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de verklaring van [echtgenote] terzake. Ook in de omstandigheid dat geen letsel bij [echtgenote] is geconstateerd, heeft de rechtbank terecht geen grond voor een dergelijke twijfel gezien, omdat daaruit op zichzelf niet kan worden afgeleid dat het incident niet heeft plaatsgevonden. Hetzelfde geldt voor het gestelde medicijngebruik door [echtgenote], nu [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de door hem gestelde bijwerkingen van de medicijnen ook daadwerkelijk zijn opgetreden. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, wordt gelet op het voorgaande geen aanleiding gevonden voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de burgemeester zich op het standpunt mocht stellen dat een ernstig vermoeden bestond dat de aanwezigheid van [appellant] in de woning een ernstig en onmiddellijk gevaar opleverde voor de veiligheid van zijn echtgenote en kinderen. Er bestaat voorts geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank niet heeft mogen overwegen dat dit temeer geldt omdat [appellant] zijn verklaring over de gebeurtenissen ten aanzien van de herkomst van de dreiging in de loop der tijd heeft gewijzigd. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat [appellant] deze wijziging niet heeft weersproken.
6. Uit de stukken volgt dat er ten tijde van het nemen van het bestreden besluit geen aanwijzingen waren dat [echtgenote] niet voor de kinderen kon zorgen. Bureau Jeugdzorg, die van de oplegging van het tijdelijk huisverbod in kennis is gesteld, heeft nadien bevestigd dat deze aanwijzingen ontbraken. Gelet hierop heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat [echtgenote] op dat moment niet in staat was tot verzorging van de kinderen. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat de burgemeester, na afweging van de belangen van [appellant] en die van [echtgenote] en de kinderen, in redelijkheid een tijdelijk huisverbod aan [appellant] heeft kunnen opleggen.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. J. Hoekstra en mr. A. Hammerstein, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.A. Binnema, ambtenaar van staat.
w.g. Borman w.g. Binnema
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2013
589.