Procesverloop
Op 20 september 2011 heeft het college besloten twee parkeervakken ter hoogte van de Lochtstraat 20 te Ospel op te heffen; een tweezijdige bushalte in te stellen ter hoogte van de Lochtstraat 20, waarbij een stopverbod geldt ter hoogte van de blokmarkering over een lengte van 12 meter en waar de toegankelijkheid wordt verbeterd door het aanleggen van een verhoogd perron op een hoogte van 18 centimeter ten opzichte van de weg en de bushaltes aan de Lochtstraat 31-33 en de Lochtstraat 38-40 op te heffen.
Bij uitspraak van 19 juni 2012 heeft de rechtbank het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 juli 2013, waar [appellanten], vertegenwoordigd door mr. M. Peeters, advocaat te Helmond, en het college, vertegenwoordigd door mr. J. van de Gazelle en ing. W. Bijlmakers, werkzaam in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 23, eerste lid, aanhef en onder e, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (hierna: RVV) mag de bestuurder zijn voertuig niet laten stilstaan bij een bord bushalte ter hoogte van de geblokte markering dan wel, ingeval die markering niet is aangebracht, op een afstand van minder dan 12 meter van het bord. Ingevolge het tweede lid geldt onderdeel e van het eerste lid niet voor het onmiddellijk laten in- en uitstappen van passagiers.
2. Het college heeft aan zijn besluit ten grondslag gelegd dat op hem de verplichting rust om ongeveer 46% van het totale aantal bushaltes in de gemeente beter toegankelijk te maken voor mindervaliden en ouderen. Het aanpassen van bestaande haltes aan de Lochtstraat te Ospel is niet mogelijk vanwege ruimtegebrek, onder meer door aanwezige inritten. Deze ruimte is er volgens het college wel ter hoogte van de Lochtstraat 20. Als gevolg van het besluit om op deze locatie een bushalte te realiseren, komen twee langsparkeerstroken aan de zuidzijde van de Lochtstraat te vervallen. Het college is zich ervan bewust dat het zicht vanaf de zijstraten op de Lochtstraat wordt beperkt zodra een bus bij de nieuwe halte aan de zuidzijde van de Lochtstraat stopt. Gelet op het feit dat dit maximaal één keer per uur, kortstondig voorkomt, heeft het aan deze omstandigheid geen doorslaggevend gewicht toegekend.
3. [appellanten] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college bij afweging van alle betrokken belangen, in redelijkheid tot het besluit van 20 september 2011 heeft kunnen komen. Onder verwijzing naar het door hen overgelegde rapport van Verkeersadvies Zuid-Nederland (hierna: VAZN) van 27 april 2011 betogen zij dat als gevolg van het besluit een verkeersonveilige situatie zal ontstaan die onvoldoende is onderkend en meegewogen. Een punt van zorg is volgens [appellanten] dat verkeer afkomstig uit de Meester Hermansstraat en Verreussellaan onvoldoende zicht heeft op naderend verkeer als er een bus bij de halte staat. Verder betogen [appellanten] dat de rechtbank heeft miskend dat het college heeft nagelaten om de alternatieven die in het rapport van VAZN zijn genoemd, in de belangenafweging te betrekken.
4. Bij de beslissing omtrent de situering van een bushalte moet het college alle daarbij betrokken belangen afwegen, in het bijzonder het belang van de verkeersveiligheid, het belang van een doelmatige verdeling van halteplaatsen, het belang van al dan niet gehandicapte passagiers en het belang van omwonenden. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de bestuursrechter zich ten aanzien van die belangenafweging terughoudend dient op te stellen en slechts dient te onderzoeken of het besluit strijdig is met wettelijke voorschriften, dan wel er een zodanige onevenwichtigheid in de afweging van de betrokken belangen is, dat geoordeeld moet worden dat het college niet in redelijkheid tot dat besluit heeft kunnen komen.
4.1. De beoogde ligging van de bushaltes is met pijlen aangegeven op een bij het besluit gevoegde tekening. In het besluit zelf staat voorts dat de perrons van de beoogde bushalte op een afstand van ruim 20 meter van de as van het kruispunt Lochtstraat - Meester Hermansstraat - Verreussellaan komen te liggen. Gelet hierop bestaat, anders dan [appellanten] betogen, geen aanleiding voor het oordeel dat het besluit dusdanig onduidelijk is over de beoogde ligging, dat de verkeersveiligheid niet kan worden beoordeeld. Niet in geschil is dat, als de bushaltes worden gerealiseerd op de in het besluit voorziene plaatsen, het zicht op de Lochtstraat voor het verkeer afkomstig uit de Meester Hermansstraat en de Verreussellaan wordt belemmerd als de bus stopt bij het perron aan de zuidzijde van deze straat. Deze belemmering duurt niet langer dan nodig voor het onmiddellijk laten in- en uitstappen van passagiers en doet zich maximaal één maal per uur voor. Gelet hierop heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de aanleg van de beoogde bushalte geen onaanvaardbare gevolgen voor de verkeersveiligheid met zich brengt.
4.2. Evenals de rechtbank stelt de Afdeling vast dat het college - in reactie op de door [appellanten] ingediende zienswijze - gemotiveerd heeft gesteld waarom het niet heeft gekozen voor de in het rapport van VAZN genoemde alternatieven. Gelet hierop is niet aannemelijk dat het college deze alternatieven niet in de besluitvorming heeft betrokken. In hetgeen door [appellanten] is aangevoerd, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de besluitvorming op dit punt en de afweging die daaraan ten grondslag heeft gelegen, onredelijk zijn.
5. De rechtbank heeft in hetgeen door [appellanten] is aangevoerd terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid tot het besluit van 20 september 2011 heeft kunnen komen.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.A. Binnema, ambtenaar van staat.
w.g. Vlasblom w.g. Binnema
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2013
589.