201205649/1/A1.
Datum uitspraak: 31 juli 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellante B], wonend te Groningen (hierna tezamen in enkelvoud: [appellant]),
appellanten,tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 24 april 2012 in zaak nr. 11/815 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Groningen.
Procesverloop
Bij besluit van 23 november 2010 heeft het college aan [belanghebbende] bouwvergunning verleend voor het vergroten van het pand op het perceel [locatie] te Groningen en voor het wijzigen van de functie van magazijn naar wonen.
Bij besluit van 27 juni 2011 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 april 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 december 2012, waar [appellant A] en [appellante B], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. L.P. de Vries, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Bij tussenuitspraak van 27 februari 2013 in zaak nr. 201205649/1/T1/A1 heeft de Afdeling het college opgedragen om binnen twaalf weken na verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen de gebreken in het besluit van 27 juni 2011 te herstellen. De tussenuitspraak is aangehecht.
Bij brief van 12 april 2013 heeft het college het besluit van 27 juni 2011 nader gemotiveerd.
Bij brief van 13 mei 2013 heeft [appellant] een zienswijze ingediend.
[belanghebbende], [appellant] en het college hebben een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft bepaald dat een tweede onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak overwogen dat het besluit een deugdelijke motivering ontbeert en het college opgedragen het in het besluit van 27 juni 2011 geconstateerde gebrek te herstellen. Het college diende daartoe alsnog toereikend te motiveren dat het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan "Binnenstad 1995", door te bezien welke woningen in de functiebijlage zijn betrokken bij de vaststelling van de bestaande situatie op de begane grond van de Weeshuisgang, of deze woningen thans nog aanwezig zijn en of thans op de begane grond van de Weeshuisgang nog andere woningen aanwezig zijn. Voorts diende het te bezien welk percentage van de straatwandlengte ten behoeve van de functie wonen in gebruik is en of met realisering van het bouwplan het maximale percentage van 30% voor de functie wonen niet wordt overschreden. Indien het college zich op het standpunt stelt dat het bouwplan met het bestemmingsplan in strijd is, diende het uitdrukkelijk af te wegen of aanleiding wordt gezien planologische medewerking te verlenen. Derhalve diende het college aan de motivering van het besluit van 27 juni 2011 een gemotiveerd standpunt toe te voegen, dan wel in plaats daarvan een ander besluit te nemen.
2. In zijn brief van 12 april 2013 heeft het college zich op het standpunt gesteld dat het bouwplan niet geheel past binnen de planvoorschriften van het bestemmingsplan op het punt van het maximaal toegestane percentage voor de functie wonen op de begane grond. Het heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat het het bouwplan goed passend vindt in de omgeving, er positief tegenover staat en hieraan planologische medewerking wil verlenen. Het heeft evenwel, ondanks de geconstateerde strijd met het bestemmingsplan, niet besloten tot het verlenen van planologische medewerking door ontheffing te verlenen van dat bestemmingsplan of een projectbesluit te nemen. De brief van het college van 30 mei 2013 biedt geen aanleiding voor een ander oordeel, nu die brief er evenmin blijk van geeft dat het college een besluit als hiervoor bedoeld heeft genomen.
Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat het college het in de uitspraak van 27 februari 2013 geconstateerde gebrek niet heeft hersteld.
3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 27 juni 2011 gegrond verklaren en dat besluit vernietigen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De Afdeling ziet aanleiding om het college op te dragen binnen zestien weken na de verzending van deze uitspraak een besluit op het bezwaar van [appellant] te nemen en bekend te maken.
4. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Groningen van 24 april 2012 in zaak nr. 11/815;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Groningen van 27 juni 2011, kenmerk DI 11.2643982;
V. draagt het college van burgemeester en wethouders van Groningen op om binnen zestien weken na de verzending van deze uitspraak een besluit op het bezwaar van [appellant A] en [appellante B] te nemen en bekend te maken;
VI. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Groningen aan [appellant A] en [appellante B] het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 384,00 (zegge: driehonderdvierentachtig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Pieters
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2013
473.