201200382/1/A4.
Datum uitspraak: 31 juli 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellante B], beiden wonend te Liempde, gemeente Boxtel (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 29 november 2011 in zaak nr. 11/1380 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Boxtel.
Procesverloop
Bij besluit van 2 november 2010 heeft het college het verzoek van [appellant] om handhavend optreden tegen het LPG-tankstation van [belanghebbende] op het perceel [locatie] te Liempde afgewezen.
Bij besluit van 8 maart 2011 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, voor zover het de openingstijden van het tankstation betreft, en voor het overige ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 november 2011 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 8 maart 2011 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 17 juli 2012 heeft het college het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van 2 november 2010, voor zover het ziet op de openingstijden van het tankstation, niet-ontvankelijk verklaard, het bezwaar, voor wat betreft het verzoek om handhavend optreden tegen de LPG-tank en de luchtaanzuigopeningen binnen 15 m van de LPG-tank, gegrond verklaard en dat verzoek alsnog afgewezen en het bezwaar voor het overige ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] een beroepschrift ingediend.
[appellant] en het college hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 mei 2013, waar [appellant], en het college, vertegenwoordigd door B.A.P. van de Staak, J.M. van den Biggelaar en A.H. van der Weide, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.
Overwegingen
Situatie
1. Bij besluit van 31 mei 1976 heeft het college aan [belanghebbende] een vergunning ingevolge de Hinderwet verleend voor het uitbreiden van de op het perceel reeds aanwezige inrichting voor het opslaan en afleveren van motorbrandstoffen met een LPG motorbrandstoffeninstallatie op het perceel. Bij besluit van 20 juni 2000 heeft het college aan [belanghebbende] een vergunning verleend ingevolge de Wet milieubeheer voor het veranderen van een tankstation voor de verkoop van benzine, diesel en LPG in het kader van het Besluit LPG-tankstations milieubeheer (hierna: het Besluit). Bij besluit van 17 maart 2009 heeft het college met toepassing van artikel 8.24 van de Wet milieubeheer voorschriften verbonden aan de bij besluit van 20 juni 2000 verleende vergunning.
2. De inrichting betreft een shop, een kantoor, een showroom, een werkplaats en een spuitcabine. Het tankstationgedeelte ligt aan de straatzijde en bestaat uit twee afleverzuilen voor benzine, diesel en LPG. De ondergrondse LPG-tank is op het noordoostelijk terreindeel van de inrichting gesitueerd. De woning van [appellant] is gelegen naast de inrichting.
Toetsingskader
3. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
1˚ het oprichten,
2˚ het veranderen of veranderen van de werking of
3˚ het in werking hebben van een inrichting of mijnbouwwerk.
Ingevolge artikel 2.3, aanhef en onder a, van de Wabo is het verboden te handelen in strijd met een voorschrift van een omgevingsvergunning dat betrekking heeft op activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e.
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Invoeringswet Wabo wordt een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer, die onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo van kracht en onherroepelijk is, voor zover voor de betrokken activiteit een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 1.1 van die wet is vereist, gelijkgesteld met een omgevingsvergunning voor de betrokken activiteit.
Ingevolge artikel 2 van het Besluit dient degene die een LPG-tankstation drijft, behalve aan de voorschriften die aan de vergunning zijn verbonden, te voldoen aan de voorschriften die zijn opgenomen in de bij dit besluit behorende Bijlage I, alsmede aan de krachtens deze voorschriften door het bevoegd gezag gestelde nadere eisen.
Ingevolge voorschrift 3.15 van Bijlage I behorende bij het Besluit (hierna: Bijlage I) moeten de deuren van het rondom het reservoir geplaatste hekwerk te allen tijde gemakkelijk bereikbaar zijn. Voorts dienen de deuren, behoudens gedurende de tijd voor het verrichten van werkzaamheden binnen het hekwerk door daartoe bevoegde personen, gesloten te zijn.
Ingevolge voorschrift 3.16 van Bijlage I mogen in ieder geval binnen een afstand van 7,5 m van het reservoir geen bomen, struiken of planten met een sterke wortelgroei aanwezig zijn.
Ingevolge voorschrift 4.1.1 van Bijlage I mogen binnen 15 m van de horizontale projectie van het reservoir, het vulpunt en het aflevertoestel geen kelderopeningen, putten die in open verbinding staan met de openbare riolering en aanzuigopeningen van ventilatiesystemen gelegen op minder dan 1,5 m boven het maaiveld aanwezig zijn.
Ingevolge voorschrift 4.2.4 van Bijlage I dient de afstand tussen het vulpunt en de erfafscheiding ten minste 5 m te bedragen.
Ingevolge voorschrift 4.2.5 van Bijlage I dient de afstand tussen het aflevertoestel en de erfafscheiding ten minste 5 m te bedragen.
Ingevolge voorschrift 4.2.7 van Bijlage I mogen de in de voorschriften 4.2.4 en 4.2.5 vermelde afstanden korter zijn indien op het tijdstip waarop het Besluit in werking treedt bij een LPG-tankstation klasse B niet wordt voldaan aan die afstanden, met dien verstande dat:
a. de afstanden niet verder mogen worden verkleind bij verplaatsingen van de ligging van vulpunt, aflevertoestel of reservoir;
b. indien het afstanden betreft ten opzichte van tot de inrichting behorende gebouwen, tot een bedrijfswoning of tot de verkoopruimte, de wanden en afdekking van deze gebouwen, gemeten vanaf de in voorschrift 4.2.3 genoemde afstanden, geen openingen bevatten waardoor zich gas in deze gebouwen kan verzamelen; in deze wanden en afdekking aanwezige ramen moeten in de dichte stand zijn vastgezet; hierin aanwezige deuren moeten zelfsluitend zijn uitgevoerd; zij mogen slechts worden geopend voor het onmiddellijk doorlaten van personen en goederen.
Open riool
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat in strijd met voorschrift 11.2 van de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen 16, versie 1994 (hierna: PGS 16) zich binnen een straal van 15 m van de LPG-tank een open riool bevindt. Dat riool bevindt zich op zijn perceel. Volgens [appellant] stelt het college ten onrechte dat de voorgeschreven straal van 15 m slechts geldt tot de inrichtingsgrens.
4.1. In de aan de vergunning verbonden voorschriften noch in Bijlage I bij het Besluit is verwezen naar de PGS 16. Derhalve is een toetsing daaraan niet voorgeschreven en dient te worden volstaan met een toetsing aan de voorschriften uit Bijlage I. De rechtbank heeft de beroepsgronden van [appellant], voor zover verwezen naar de PGS 16, terecht opgevat als een beroep op de voorschriften uit Bijlage I.
4.2. Paragraaf 4 van hoofdstuk II van Bijlage I, waarvan voorschrift 4.1.1 van Bijlage I deel uitmaakt, heeft de titel "Afstanden LPG-installatie tot objecten binnen de inrichting". Gelet hierop heeft de rechtbank terecht overwogen dat de in dit voorschrift opgenomen afstandseis slechts toepasselijk is binnen de grenzen van de inrichting en de aanwezigheid van het open riool op het perceel van [appellant] niet van belang is. Dit is slechts anders indien uit een voorschrift expliciet blijkt dat ook objecten buiten de inrichting zijn bedoeld. Dat blijkt niet uit voorschrift 4.1.1.
Het betoog faalt.
Lichthinder
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat in strijd met vergunningvoorschrift F2, eerste lid, straling van licht in zijn woning plaatsvindt vanwege de bij het tankstation aanwezige reclamezuil. Hij voert aan dat de rechtbank er ten onrechte vanuit is gegaan dat de lichtstraling van de nieuwe reclamezuil, die in januari 2011 is geplaatst, ook is onderzocht. [appellant] betoogt voorts dat geen vergunning is verleend voor de nieuwe reclamezuil.
5.1. Ingevolge vergunningvoorschrift F2, eerste lid, moeten de in de inrichting aangebrachte of gebezigde verlichting en de te verrichten werkzaamheden zodanig zijn afgeschermd dat geen hinderlijke lichtstraling buiten de inrichting waarneembaar is afkomstig van directe straling van lichtbronnen.
5.2. Het bepaalde in vergunningvoorschrift F2, eerste lid, betekent niet dat geheel geen uitstraling op andere percelen mag plaatsvinden, maar slechts dat dit niet hinderlijk mag zijn. Uit de in het dossier aanwezige foto’s van de reclamezuil, die ten tijde van het besluit van 2 november 2010 aanwezig was, blijkt niet dat daarvan directe en hinderlijke lichtstraling afkomstig is als bedoeld in dit vergunningvoorschrift. In dit verband wordt in aanmerking genomen dat op de foto’s is te zien dat, mocht licht waarneembaar zijn, dit slechts via een raam op de overloop in de woning van [appellant] het geval is. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat ten tijde van het besluit van 20 november 2010 vergunningvoorschrift F2, eerste lid, niet werd overtreden.
Dat, naar [appellant] stelt, in januari 2011 zonder vergunning een nieuwe reclamezuil is geplaatst is in dit verband niet van belang, nu die omstandigheid dateert van na het besluit van 2 november 2010 en niet kan leiden tot een andere beantwoording van de vraag of ten tijde van dat besluit vergunningvoorschrift F2, eerste lid, werd overtreden.
Het betoog faalt.
Hekwerk
6. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het hekwerk rondom de LPG-tank niet voldoet aan de eisen van de PGS 16. Hiertoe voert hij aan dat er geen slot aanwezig is en de LPG-tank toegankelijk is voor onbevoegden.
6.1. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de PGS 16 niet van belang is, en de beroepsgrond zo opgevat dat het hekwerk rond de LPG-tank niet voldoet aan het bepaalde in voorschrift 3.15 van Bijlage I. De rechtbank is voorts terecht tot de conclusie gekomen dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat aan dat voorschrift wordt voldaan. Daartoe is van belang dat daarin is bepaald dat de deuren van het rondom het reservoir geplaatste hekwerk, behoudens gedurende de tijd voor het verrichten van werkzaamheden binnen het hekwerk door daartoe bevoegde personen, gesloten dienen te zijn. Uit de in het dossier aanwezige foto’s blijkt dat de deuren in het hekwerk rondom de LPG-tank slechts kunnen worden opengemaakt door een speciale deurklink. Toegelicht is dat die deurklink in de inrichting aanwezig is.
Het betoog faalt.
Kathodische bescherming
7. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de controle van de kathodische bescherming van de LPG-tank ondeugdelijk is. Hiertoe voert hij aan dat pas in 2010 een rapport is opgemaakt met meetgegevens en dat niet aan de hand van meetgegevens uit 2008 en 2009 kan worden gecontroleerd of de in 2010 verrichte metingen juist zijn.
7.1. In de stukken bevindt zich een installatiecertificaat van de naamloze vennootschap KIWA N.V. van 14 maart 2006. Daaruit blijkt dat de LPG-tank een kathodische bescherming heeft. Verder blijkt uit een controlerapport van Alltech Service & Maintenance van 30 juni 2010 dat de laatste keuring van de installatie in 2006 heeft plaatsgevonden en dat die geldig is tot en met 2012. Gelet hierop is de rechtbank terecht tot het oordeel gekomen dat niet aannemelijk is gemaakt dat de kathodische bescherming van de LPG-tank en de controle daarvan ondeugdelijk is.
Het betoog faalt.
Afleverzuil
8. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat auto’s buiten de inrichtingsgrens met LPG-gas worden afgetankt.
8.1. De locatie waar de auto’s LPG mogen tanken is weergegeven op de tekening behorende bij de bij het besluit van 20 juni 2000 verleende milieuvergunning. De door [appellant] aangewezen plek valt binnen de op die tekening weergegeven grens. Niet is aannemelijk gemaakt dat daarbuiten wordt getankt. De rechtbank is terecht tot hetzelfde oordeel gekomen.
Het betoog faalt.
Openingstijden
9. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet tot het oordeel is gekomen dat de inrichting in strijd met de vergunde openingstijden in werking is.
9.1. Het college heeft gesteld dat bij besluit van 3 februari 2010, dat is genomen naar aanleiding van een eerder ingediend verzoek om handhavend optreden tegen de openingstijden, is vastgesteld dat de openingstijden van het tankstation volgens de vigerende vergunning van 07.00 tot 23.00 uur zijn en dat [appellant] daartegen geen bezwaar heeft gemaakt. Omdat [appellant] in het nieuwe verzoek om handhavend optreden heeft volstaan met te stellen dat het tankstation nog steeds in afwijking van de vergunning open is, heeft het college het verzoek afgewezen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college ter motivering van zijn besluit op het herhaald verzoek om handhaving naar dit besluit mocht verwijzen. Derhalve faalt het betoog.
Tussenoverweging
10. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen, dient te worden bevestigd.
Het besluit van 17 juli 2012
11. Bij besluit van 17 juli 2012 heeft het college, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, opnieuw beslist op het door [appellant] tegen het besluit van 2 november 2010 gemaakte bezwaar. Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van belang, geacht eveneens onderwerp te zijn van dit geding.
LPG-tankstation klasse B
12. [appellant] stelt dat het college ten onrechte bij de rechtbank heeft gesteld dat de inrichting een LPG-tankstation klasse B is. Hiertoe voert hij aan dat in de geldende milieuvergunning is vermeld dat het een LPG-tankstation klasse A is. Het onderscheid is van belang, omdat voor een LPG-tankstation klasse A de afstanden van het vulpunt, de afleverzuil en de LPG-tank tot de inrichtingsgrens en tot gebouwen neergelegd in de voorschriften 4.2.4 en 4.2.5 van Bijlage I toepasselijk zijn. De feitelijke afstanden voldoen niet aan de daarin gestelde eisen, aldus [appellant].
12.1. Blijkens de begrippenlijst, opgenomen in §1 van Bijlage I, is een LPG-tankstation klasse A een LPG-tankstation ten behoeve waarvan vóór 1 juli 1984 een hinderwetvergunning is verleend en waarbij zich, na realisatie van de in voorschrift 4.6.1 bedoelde verplaatsing, tevens binnen 20 meter afstand van het vulpunt of van het reservoir (gerekend vanaf de aansluitpunten van de leidingen, alsmede het bovengrondse deel van de leidingen en de pomp bij het reservoir) een woning van derden of een object categorie II bevindt.
Blijkens de begrippenlijst is een LPG-tankstation klasse B een LPG-tankstation ten behoeve waarvan vóór 1 juli 1984 een hinderwetvergunning is verleend en dat niet behoort tot een LPG-tankstation klasse A.
Ingevolge voorschrift 4.6.1 van Bijlage I moeten het reservoir en het vulpunt, indien zich bij een LPG-tankstation, ten behoeve waarvan voor 1 juli 1984 een hinderwetvergunning is verleend, binnen 20 meter van het reservoir (gerekend vanaf de aansluitingspunten van de leidingen op het reservoir, alsmede het bovengrondse deel van de leidingen en de pomp bij het reservoir) of van het vulpunt woningen van derden of objecten categorie II bevinden, tot buiten genoemde afstand worden verplaatst.
12.2. Ten behoeve van de inrichting is bij besluit van 31 mei 1976 een vergunning ingevolge de Hinderwet verleend. Niet is gebleken dat een verplaatsing als bedoeld in voorschrift 4.6.1 heeft plaatsgevonden. Gelet daarop heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de inrichting een LPG-tankstation klasse B is als bedoeld in Bijlage I en dat ingevolge voorschrift 4.2.7, nu niet is bestreden dat aan de andere voorwaarden in dat voorschrift is voldaan, de afstanden neergelegd in de voorschriften 4.2.4 en 4.2.5 korter mogen zijn dan gesteld in die voorschriften. Dat, naar [appellant] ter zitting heeft gesteld, na 1 juli 1984 een nieuwe Hinderwetvergunning is verleend ten behoeve van de inrichting, leidt niet tot een ander oordeel, omdat is voldaan aan de voorwaarde dat voor 1 juli 1984 een Hinderwetvergunning is verleend. [appellant] stelt voorts tevergeefs dat in de bij het besluit van 20 juni 2000 verleende milieuvergunning de inrichting als een Klasse A tankstation is aangemerkt. Het college heeft ter zitting toegelicht dat die classificatie is gebaseerd op het inmiddels vervallen Besluit tankstations milieubeheer.
Het betoog faalt.
Openingstijden
13. [appellant] betoogt dat [belanghebbende] op 5 juli 2012 een omgevingsvergunning heeft aangevraagd voor het verruimen van de openingstijden, zodat het tankstation jaren in strijd met de bij het besluit van 20 juni 2000 verleende milieuvergunning open is geweest. Ook stelt hij dat de door [belanghebbende] ingediende aanvraag om omgevingsvergunning onjuistheden bevat.
13.1. De omstandigheid dat [belanghebbende] op 5 juli 2012 een omgevingsvergunning heeft aangevraagd voor, onder meer, het verruimen van de openingstijden noopt niet tot een ander oordeel dan onder 9.1 gegeven. Wat betreft de stelling van [appellant] dat de aanvraag onjuistheden bevat, geldt dat dit in de procedure omtrent de beslissing op de aanvraag om vergunning naar voren kan worden gebracht.
Het betoog faalt.
Geluidhinder
14. [appellant] betoogt dat het college ten onrechte stelt dat geen overschrijding van de aan de geldende vergunning verbonden geluidgrenswaarden plaatsvindt in de avondperiode. Hiertoe voert hij aan dat het aan het besluit van 17 juli 2012 ten grondslag gelegde akoestisch onderzoek van K&M Akoestisch Adviseurs van 14 juni 2012 ondeugdelijk is, omdat dat onderzoek is gebaseerd op gegevens uit het akoestisch onderzoek van Van Grinsven Advies van 21 januari 2000 dat aan de bij het besluit van 20 juni 2000 verleende milieuvergunning ten grondslag heeft gelegen. De daarin opgenomen gegevens zijn volgens [appellant] niet representatief voor de huidige situatie, nu daarin wordt uitgegaan van openingstijden tot 20.00 uur. Ook de bij de berekening van het geluidniveau toegepaste Handleiding meten rekenen industrielawaai 1999 (hierna: de Handleiding) is gedateerd, aldus [appellant]. Voorts stelt hij dat het college ten onrechte het aantal tankbeurten relateert aan het geluidniveau. Volgens hem is niet alleen het aantal tankbeurten van belang, maar ook de hoeveelheid geluid die een klant per tankbeurt maakt.
14.1. Daargelaten dat aan het besluit van 17 juli 2012 niet uitsluitend het door [belanghebbende] overgelegde akoestisch onderzoek van K&M Akoestisch Adviseurs ten grondslag is gelegd, maar dat besluit met name is gebaseerd op het in opdracht van het college door Cauberg-Huygen Raadgevende Ingenieurs B.V. verrichte akoestisch onderzoek, blijkt uit eerstgenoemd onderzoek dat de geplande veranderingen in de inrichting zijn geïnventariseerd en dat het in 2000 in het akoestisch onderzoek van Van Grinsven gehanteerde rekenmodel dienovereenkomstig is aangepast. Derhalve kan [appellant] niet worden gevolgd in zijn standpunt dat het akoestisch onderzoek van K&M Akoestisch Adviseurs ondeugdelijk is. De ongemotiveerde stelling van [appellant] dat de daarin gehanteerde Handleiding gedateerd is, leidt niet tot een ander oordeel.
Uit het rapport van Cauberg-Huygen Raadgevende Ingenieurs van 12 juli 2012 blijkt dat op 2 en 10 juli 2012 in de avond metingen hebben plaatsgevonden bij het tankstation. De metingen en beoordeling daarvan hebben overeenkomstig de Handleiding plaatsgevonden. Geconcludeerd is dat, hoewel door de veranderde situatie hogere geluidniveaus optreden dan op grond van de in 2000 verleende vergunning is toegestaan, de veranderde inrichting ruim voldoet aan de op grond van de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening voor deze situatie gebruikelijk te stellen geluidniveaus. Uitgaande van een grenswaarde van 33 dB(A) voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau ter plaatse van de woning van [appellant] mogen tijdens de avondperiode 27 tot 53 tankbeurten plaatsvinden. Tijdens de avondperiode wordt in elk geval voldaan aan de grenswaarde voor het maximale geluid. Dat is niet afhankelijk van het aantal tankbeurten. Het college heeft zich in redelijkheid op het standpunt mogen stellen dat niet te verwachten is dat het aantal tankbeurten in de avondperiode boven de 27 uit zal komen. Derhalve vindt in de avondperiode bij de woning [locatie] geen overschrijding van de grenswaarde plaats. [appellant] stelt in dit verband ten onrechte dat het geluidniveau slechts aan het aantal tankbeurten is gerelateerd. Het college heeft in dit verband toegelicht dat bij het meten van het geluidniveau bij het tanken een gemiddeld geluidniveau is gemeten en dat daarbij het aankomen en wegrijden van voertuigen, het openen en sluiten van portieren en geluiden van personen zijn meegenomen.
Het betoog faalt.
Lichthinder
15. [appellant] betoogt dat na het plaatsen van de nieuwe reclamezuil bij het tankstation ten onrechte geen controle daarvan heeft plaatsgevonden. Hij stelt nog steeds in strijd met vergunningvoorschrift F2, eerste lid, onaanvaardbare lichthinder te ondervinden van de reclamezuil.
15.1. Gelet op hetgeen onder 5.2 is overwogen, faalt dit betoog.
Beplanting
16. [appellant] betoogt dat het aan het besluit van 17 juli 2012 ten grondslag gelegde rapport van Cobra Boomadviseurs B.V. van 13 juli 2012 niet volledig is, omdat daarin niet is vermeld wat per plant de exacte wortelgroei is. Voorts stelt hij dat ten onrechte niet is gemeten hoe ver de LPG-tank in de grond reikt. Om exact te bepalen of er binnen een afstand van 7,5 m van het LPG-reservoir bomen, struiken of planten met een sterke wortelgroei aanwezig zijn had de grond rondom het reservoir ontgraven moeten worden. Volgens [appellant] is dan ook niet aangetoond dat voldaan is aan voorschrift 3.16 van Bijlage I.
16.1. In het onderzoeksrapport van Cobra is geconcludeerd dat binnen 7,5 m van de LPG-tank geen bomen, struiken of andere vegetatie met een sterke wortelgroei aanwezig zijn. Het college stelt terecht dat geen aanleiding bestaat te twijfelen aan het door Cobra verrichte onderzoek en dat het voldoende inzicht geeft voor beantwoording van de vraag of planten met een sterke wortelgroei aanwezig zijn. Het exact bepalen van de wortelgroei per plant is daarvoor niet noodzakelijk. Derhalve kan [appellant] ook niet worden gevolgd in zijn stelling dat de grond rondom het reservoir had moeten worden ontgraven.
Het betoog faalt.
Toegankelijkheid LPG-tank
17. [appellant] betoogt dat de brandweer niet met een blusvoertuig bij de LPG-tank kan komen, omdat de weg naar de tank volstaat met auto’s en rommel. Dit is volgens hem in strijd met vergunningvoorschrift A, derde lid.
17.1. Ingevolge vergunningvoorschrift A, derde lid, dient degene die de inrichting drijft ervoor te zorgdragen dat de LPG-opslagtank bij eventuele onregelmatigheden en bij calamiteiten onder alle omstandigheden bereikbaar is voor blusvoertuigen.
17.2. Het college stelt dat de omstandigheid dat auto’s op het pad naar de LPG-tank staan niet betekent dat bij een calamiteit niet geblust kan worden en niet kan worden voldaan aan vergunningvoorschrift A, derde lid. Daartoe verwijst het naar een brief van de brandweer van 23 maart 2012 waarin is uiteengezet dat vanwege gevaarzetting bij een calamiteit een brandweerwagen niet in de directe omgeving van een LPG-tank zal worden geplaatst en dat het water over gebouwen heen op de tank zal worden gebracht. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd bestaat geen grond het college niet te volgen in het standpunt dat daarmee kan worden voldaan aan het bepaalde in vergunningvoorschrift A, derde lid. Overigens heeft [belanghebbende] ter zitting te kennen gegeven dat de auto’s inmiddels zijn verwijderd. Voor zover [appellant] stelt dat de toegangsweg te smal is voor een brandweerwagen, wordt allereerst vastgesteld dat dit, gelet op het door de brandweer gestelde niet van belang is en voorts dat [belanghebbende] onweersproken heeft gesteld dat een sleepwagen ook dicht bij de LPG-tank kan komen, zodat aannemelijk is dat dit ook voor een brandweerwagen mogelijk is.
Het betoog faalt.
Ventilatieopening nabij LPG-tank
18. [appellant] betoogt ten slotte dat de ventilatieopening van de spuitinrichting die zich in strijd met voorschrift 4.1.1 van Bijlage I binnen een straal van 15 m van de LPG-tank bevond, ten onrechte is dichtgemetseld, omdat dit afbreuk doet aan de technische en veiligheidseisen van de spuitinrichting.
18.1. Om te kunnen voldoen aan het bepaalde in voorschrift 4.1.1 van Bijlage I is een ventilatieopening ten behoeve van de natuurlijke ventilatie van de spuitinrichting dichtgemetseld. Dat dit, naar [appellant] stelt, afbreuk doet aan de technische en veiligheidseisen van de spuitinrichting is niet van belang bij de beoordeling van de vraag of wordt voldaan aan de eis van voorschrift 4.1.1 van Bijlage I dat binnen een afstand van 15 m van de LPG-tank geen aanzuigopening van een ventilatiesysteem aanwezig is.
Het betoog faalt.
Slotoverwegingen
19. Het beroep is ongegrond.
20. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. verklaart het beroep van [appellant A] en
[appellante B] tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Boxtel van 17 juli 2012 ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. R. Uylenburg en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. W. Heijninck, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Heijninck
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2013
552.