201107570/5/R1.
Datum uitspraak: 31 juli 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellante sub 1A], gevestigd te Amsterdam, en [appellant sub 1B], wonend te Amsterdam,
2. [appellant sub 2] en anderen, allen wonend te Amsterdam,
3. [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 3]), beiden wonend te Amsterdam,
4. [appellant sub 4], wonend te Amsterdam, en anderen,
en
de deelraad van het stadsdeel Zuid,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 25 mei 2011 heeft de deelraad het bestemmingsplan "Museumkwartier en Valeriusbuurt" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellanten sub 1], [appellant sub 3] en [appellant sub 2] en anderen beroep ingesteld.
De deelraad heeft een verweerschrift ingediend.
De deelraad, [appellant sub 3], de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Algemene Amsterdamse Rederij Noord-Zuid B.V., handelend onder de naam Blue Boat Company (hierna: Blue Boat Company) en de stichting Stichting Medisch Centrum Jan van Goyen hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 april 2012, waar [appellant sub 3], bijgestaan door mr. S. Levelt, advocaat te Amsterdam, [appellant sub 2] en anderen, bijgestaan door mr. M.H.J. van Driel, advocaat te Amsterdam, en de deelraad, vertegenwoordigd door mr. G.A. Janssen, drs. S. Kinneging en M. Hillebregt, allen werkzaam bij het stadsdeel, zijn verschenen. Voorts zijn daar Stichting Medisch Centrum Jan van Goyen, vertegenwoordigd door mr. D. op de Hoek, advocaat te Amsterdam, en Blue Boat Company, vertegenwoordigd door mr. H.J.M. van Schie, advocaat te Amsterdam, en R. van der Storm, als partij gehoord.
Bij tussenuitspraak van 25 juli 2012, nr. 201107570/5/T1/R1, heeft de Afdeling de deelraad opgedragen om binnen 24 weken na verzending van deze tussenuitspraak de daarin omschreven gebreken in het besluit van 25 mei 2011 te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 19 december 2012 heeft de deelraad het bestemmingsplan "Museumkwartier en Valeriusbuurt" gewijzigd vastgesteld. Aan het ongewijzigde deel van het bestemmingsplan heeft de deelraad een nadere motivering ten grondslag gelegd.
[appellanten sub 1], [appellant sub 3] en [appellant sub 2] en anderen hebben, daartoe in de gelegenheid gesteld, hun zienswijze daarop naar voren gebracht.
De deelraad, [appellant sub 3] en Blue Boat Company hebben een nader stuk ingediend.
Tegen het besluit van 19 december 2012 hebben [appellant sub 4] en anderen beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak opnieuw ter zitting behandeld op 21 mei 2013, waar [appellant sub 3], bijgestaan door mr. S. Levelt en mr. C.L. Knijff, beiden advocaat te Amsterdam, [appellant sub 2] en anderen, bijgestaan door mr. M.H.J. van Driel, advocaat te Amsterdam, [appellant sub 4] en anderen, bijgestaan door mr. A. Franken van Bloemendaal, advocaat te Amsterdam, en de deelraad, vertegenwoordigd door mr. A.J.A.P. Peters, drs. S. Kinneging en G.G.J. Sprenkeling, allen werkzaam bij het stadsdeel, zijn verschenen. Voorts zijn daar Stichting Medisch Centrum Jan van Goyen, vertegenwoordigd door mr. D. op de Hoek, advocaat te Amsterdam, en Blue Boat Company, vertegenwoordigd door mr. H.J.M. van Schie, advocaat te Amsterdam, en R. van der Storm, als partij gehoord.
[appellant sub 3] heeft na de zitting een stuk overgelegd. Hierop hebben de deelraad en Blue Boat Company een reactie gegeven.
Met toestemming van partijen is een nadere zitting achterwege gebleven. De Afdeling heeft het onderzoek vervolgens gesloten.
Overwegingen
Toetsingskader
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de deelraad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de deelraad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de deelraad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Intrekking
2. [appellanten sub 1] hebben het beroep, voor zover dat mede was ingesteld door de vereniging Vereniging van Eigenaren [locatie 1] en anderen, ingetrokken. Gelet hierop wordt het beroep dat in de tussenuitspraak is aangeduid als het beroep van de VvE [locatie 1] en anderen thans aangeduid als het beroep van [appellanten sub 1].
De beroepen van [appellanten sub 1] en [appellant sub 4] en anderen
3. De Afdeling heeft in haar tussenuitspraak overwogen dat het besluit van 25 mei 2011, wat betreft het plandeel met de bestemming "Wonen" voor het perceel [locatie 2], niet berust op een deugdelijke motivering en niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.
Bij de tussenuitspraak heeft de Afdeling de deelraad opgedragen om binnen 24 weken na de verzending van de tussenuitspraak:
- met inachtneming van hetgeen in 2.2.3 is overwogen het bestreden besluit ten behoeve van het plandeel met de bestemming "Wonen" voor het perceel [locatie 2] alsnog toereikend te motiveren;
- met inachtneming van hetgeen in 2.2.4 is overwogen een nadere afweging te maken omtrent de toekenning van de aanduiding "parkeerterrein" aan het gehele perceel [locatie 2];
- dan wel, voor zover het dit plandeel betreft, het besluit van 25 mei 2011 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Museumkwartier en Valeriusbuurt" te wijzigen door vaststelling van een andere planregeling. In het laatste geval dient het nieuwe besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendgemaakt te worden.
3.1. Bij besluit van 19 december 2012 heeft de deelraad het bestemmingsplan "Museumkwartier en Valeriusbuurt" voor het perceel [locatie 2] op de volgende onderdelen gewijzigd vastgesteld:
- aan het gehele perceel is de aanduiding "bouwvlak" toegekend;
- de functieaanduiding "parkeerterrein" is aan het gehele perceel toegekend;
- aan het gehele perceel is de aanduiding "maximum bouwhoogte 5 m" toegekend.
Verder heeft de deelraad zich naar aanleiding van de tussenuitspraak op het standpunt gesteld dat bij de vaststelling van het plan geen medewerking kon worden verleend aan het verzoek tot het toestaan van maximale bouwhoogtes van 9,5 m en 16,5 m voor het gedeelte van het perceel [locatie 2] waar een maximale bouwhoogte geldt van 5 m, voor zover nodig voor de verwezenlijking van het bouwplan van [appellanten sub 1]. Hiertoe stelt hij dat ten tijde van de vaststelling van het plan geen sprake was van een bouwvoornemen dat reeds bekend en concreet was ten tijde van de besluitvorming over het bestemmingsplan, zodat met dat bouwvoornemen en de gevolgen daarvan op het woon- en leefklimaat van omwonenden bij de vaststelling van het plan geen rekening kon worden gehouden.
3.2. Het besluit van 19 december 2012 is gezien de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), zoals deze luidden ten tijde van belang, mede onderwerp van het geding.
4. [appellanten sub 1] betogen dat nog altijd niet deugdelijk is gemotiveerd waarom aan het perceel [locatie 2] geen maximale bouwhoogtes van 9,5 m en 16,5 m zijn toegekend. Dit klemt volgens hen temeer, nu op 5 juli 2012 voor de verwezenlijking van hun bouwplan op de hoek Emmastraat/Valeriusstraat een omgevingsvergunning tot afwijking van het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, is verleend waarin een maximale bouwhoogte is toegestaan van 8,65 m.
4.1. Voor zover de deelraad zich op het standpunt stelt dat ten tijde van de vaststelling van het plan op 25 mei 2011 geen sprake was van een bouwplan dat reeds bekend en concreet was ten tijde van de besluitvorming over het bestemmingsplan, zodat met dat bouwplan en de gevolgen daarvan op het woon- en leefklimaat van omwonenden bij de vaststelling van het plan geen rekening kon worden gehouden, wordt als volgt overwogen. De Afdeling heeft hierover in de tussenuitspraak in 2.2.3 reeds een oordeel gegeven. Behoudens zeer uitzonderlijke gevallen kan niet worden teruggekomen op een in de tussenuitspraak gegeven oordeel. Van een zeer uitzonderlijk geval is hier geen sprake, zodat van het daarin gegeven oordeel wordt uitgegaan. De Afdeling overweegt voorts dat in het besluit van 19 december 2012 wederom niet blijk is gegeven dat rekening is gehouden met het bouwplan op de hoek Emmastraat/Valeriusstraat en de gevolgen daarvan op het woon- en leefklimaat van omwonenden. Gelet op hetgeen is overwogen in 2.2.3 is het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek in de motivering van het besluit van 25 mei 2011, voor zover het betreft de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Wonen" voor het perceel [locatie 2], derhalve niet hersteld.
4.2. Gelet op hetgeen is overwogen in 2.2.3 van de tussenuitspraak is het beroep van [appellanten sub 1] tegen het besluit van 25 mei 2011 gegrond. Gelet op hetgeen hiervoor in 4.1 is overwogen is het beroep van [appellanten sub 1] voor zover gericht tegen het besluit van 19 december 2012 gegrond. Het besluit van 25 mei 2011 tot vaststelling van het bestemmingsplan en het besluit van 19 december 2012 dienen te worden vernietigd, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Wonen" voor het perceel [locatie 2].
4.3. Het beroep van [appellanten sub 1] behoeft voor het overige geen bespreking meer.
4.4. Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen de hierna in de beslissing nader aangeduide onderdelen van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorzieningen, www.ruimtelijkeplannen.nl.
5. [appellant sub 4] en anderen hebben zich in beroep eveneens gericht tegen het besluit van 19 december 2012 voor zover dat ziet op het perceel [locatie 2]. Zij hebben betoogd dat met het besluit van 19 december 2012 ten onrechte tegemoet is gekomen aan de wens van [appellanten sub 1] voor de verwezenlijking van hun bouwplan op de hoek Emmastraat/Valeriusstraat. Uit hetgeen hiervoor in 4.1 is overwogen volgt echter dat met het besluit van 19 december 2012 juist niet tegemoet is gekomen aan de wens van [appellanten sub 1] voor de verwezenlijking van hun bouwplan. Derhalve volgt de Afdeling het betoog van [appellant sub 4] en anderen in zoverre niet.
Verder hebben [appellant sub 4] en anderen zich in beroep gericht tegen toekenning van de aanduiding "parkeerterrein" aan het gehele perceel [locatie 2]. Hieromtrent overweegt de Afdeling dat de toekenning van die aanduiding slechts betrekking heeft op twee parkeerplaatsen en dat [appellant sub 4] en anderen niet aannemelijk hebben gemaakt hoe zij door de toekenning van die aanduiding in hun belangen zouden zijn geschaad.
5.1. Het beroep van [appellant sub 4] en anderen tegen het besluit van 19 december 2012 is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 2] en anderen
6. De Afdeling heeft in haar tussenuitspraak voorts overwogen dat het besluit van 25 mei 2011, wat betreft het plandeel met de bestemming "Maatschappelijk" voor de percelen Jan van Goyenkade 1 en 2 en Emmastraat 42 niet berust op een deugdelijke motivering. Voorts is overwogen dat niet deugdelijk is gemotiveerd waarom de deelraad voor het perceel Emmastraat 44 met de bestemming "Gemengd - 1" een maximale bouwhoogte van 22 m toelaatbaar acht.
Bij de tussenuitspraak heeft de Afdeling de deelraad opgedragen om binnen 24 weken na de verzending van de tussenuitspraak:
- alsnog toereikend te motiveren waarom toekenning van de bestemming "Maatschappelijk" voor de percelen Jan van Goyenkade 1 en 2 en Emmastraat 42 aanvaardbaar is;
- waarom voor voornoemde percelen alsmede het perceel Emmastraat 44 met de bestemming "Gemengd - 1" een maximale bouwhoogte van 22 m toelaatbaar is;
- de bij voornoemde plandelen betrokken belangen af te wegen;
- dan wel het besluit te wijzigen door vaststelling van een andere planregeling. In het laatste geval dient het besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendgemaakt te worden.
6.1. Met betrekking tot de toekenning van de bestemming "Maatschappelijk" aan de percelen Jan van Goyenkade 1 en 2 en Emmastraat 42 stelt de deelraad dat hij een ruime bestemming in dit geval uit een oogpunt van flexibiliteit aanvaardbaar acht. Hij stelt met verwijzing naar de nota "Parkeerdruk Oud-Zuid 2008" dat van een onaanvaardbare parkeerdruk geen sprake zal zijn. De deelraad vreest verder voor planschadeclaims in geval hij bestaande rechten op grond van het vorige plan zou inperken.
Verder stelt de deelraad in zijn nadere motivering onder verwijzing naar het onderzoek "[locatie 3] en [locatie 4] te Amsterdam, onderzoek invloed wijziging Emmastraat 36-44 en Jan van Goyenkade 1 en 2" van LBP Sight van 27 november 2012 dat de toekenning van een maximale bouwhoogte van 22 m aan de percelen Jan van Goyenkade 1 en 2 en Emmastraat 42 en 44 slechts leidt tot een beperkte afname van bezonning ter plaatse van de tuin van [appellant sub 2] aan de [locatie 4]. Hij acht deze afname niet dusdanig dat daaraan in de belangenafweging een doorslaggevend gewicht had moeten worden toegekend.
6.2. [appellant sub 2] en anderen betogen dat het besluit van 25 mei 2011 ook met de nadere motivering nog altijd niet berust op een deugdelijke motivering. Zij betogen verder dat sprake is van een onaanvaardbare afname van zonlichttoetreding ter plaatse van hun tuinen en een vermindering van uitzicht. [appellant sub 2] en anderen betogen onder verwijzing naar enkele adviezen van de Commissie voor Welstand en Monumenten inzake een bouwplan dat voor de gehele architectonische eenheid Emmastraat 36 tot en met 44 voorziet in een transformatie, dat de bebouwing met een maximale hoogte van 22 m ook uit stedenbouwkundig oogpunt niet in de omgeving past. Zij betogen dat dit evenzeer geldt voor de percelen Jan van Goyenkade 1 en 2.
6.3. De Afdeling overweegt dat de deelraad bij zijn keuze voor de toekenning van de bestemming "Maatschappelijk" in redelijkheid van doorslaggevend gewicht heeft kunnen achten dat maatschappelijke voorzieningen aldus flexibel kunnen worden ingepast en wordt voorkomen dat deze uit het stadsdeel zullen verdwijnen. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking de motivering van de deelraad dat vanwege een ruime bestemmingsregeling voor deze locatie geen ernstige parkeerproblemen hoeven te worden verwacht, nu uit parkeerdrukmetingen van 2008 en 2010 is gebleken dat de huidige parkeerdruk, ten opzichte van aangrenzende buurten, laag te noemen is. Voorts wordt in aanmerking genomen de toelichting van de deelraad dat de percelen Jan van Goyenkade 1 en 2 en Emmastraat 42 en 44 zijn gelegen in een gebied dat goed bereikbaar is per openbaar vervoer, welk gebied ook in de Bouwverordening 2003 van de gemeente Amsterdam als zodanig is aangewezen. De Afdeling neemt verder in aanmerking de nadere motivering van de deelraad dat in een gebied met functiemenging verschillende functies aanvaardbaar zijn en dat de andere functies die het plandeel met de bestemming "Maatschappelijk" mogelijk maakt - rekening houdend met de ter zake geldende milieuregelgeving - niet tot een grotere belasting voor de omgeving zullen leiden dan de reeds aanwezige Jan van Goyenkliniek.
6.4. Met betrekking tot de toekenning van een maximale bouwhoogte van 22 m aan de percelen Jan van Goyenkade 1 en 2 en Emmastraat 42 en 44, overweegt de Afdeling dat de nadere motivering van de deelraad wordt gevolgd dat geen onaanvaardbare vermindering van zonlichttoetreding optreedt in de tuinen van [appellant sub 2] en anderen aan de [locatie 3] en [locatie 4]. Daarbij is van belang dat het onderzoek "[locatie 3] en [locatie 4] te Amsterdam, onderzoek invloed wijziging Emmastraat 36-44 en Jan van Goyenkade 1 en 2" van LBP Sight van 27 november 2012 uitwijst dat het effect beperkt blijft tot gedeelten van de tuinen en uitsluitend ziet op de ochtenduren in de zomer. [appellant sub 2] en anderen hebben dit niet bestreden.
De Afdeling overweegt voorts dat geen recht bestaat om te worden gevrijwaard van een beperking van uitzicht. De deelraad heeft toegelicht dat vanuit de woningen aan de [locatie 3] en [locatie 4] reeds in de bestaande situatie geen zicht bestaat voorbij de Jan van Goyenkade 1 en 2 en Emmastraat 42 en 44 vanwege de thans aanwezige bebouwing. [appellant sub 2] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat dit onjuist is. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de deelraad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet zal leiden tot een meer dan beperkte aantasting van het uitzicht van [appellant sub 2] en anderen, zo van een aantasting al sprake is.
6.5. In hetgeen [appellant sub 2] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling voorts geen grond voor het oordeel dat de deelraad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat een maximale bouwhoogte van 22 m stedenbouwkundig in de omgeving past. Daarbij wordt in aanmerking genomen de toelichting van de deelraad dat met die bouwhoogte is aangesloten bij de architectonische kenmerken die reeds decennialang worden gehanteerd in het aan de orde zijnde gebied. [appellant sub 2] en anderen hebben geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht die aanleiding geven voor het oordeel dat dit niet langer gerechtvaardigd is. Dit volgt - anders dan zij betogen - niet uit de door hen genoemde adviezen van de Commissie voor Welstand en Monumenten.
6.6. Gelet op het voorgaande heeft de deelraad in redelijkheid een zwaarder gewicht kunnen toekennen aan het voortzetten van de vorige bestemmingsplansystematiek en het behoud van rechten van eigenaren en gebruikers van de percelen Jan van Goyenkade 1 en 2 en Emmastraat 42 en 44 dan aan het belang van [appellant sub 2] en anderen bij een beperkte bestemmingsregeling.
7. [appellant sub 2] en anderen voeren verder aan dat het bestemmingsplan van 25 mei 2011 met het besluit van 19 december 2012 is gewijzigd in die zin dat aan de percelen Emmastraat 42 en 44 alsnog de aanduiding "dienstverlening" is toegekend. [appellant sub 2] en anderen voeren aan dat uit het besluit van 19 december 2012 niet blijkt waarom deze aanduiding alsnog aan deze percelen is toegekend. Zij richten zich tegen deze wijziging, onder meer vanwege strijd met het motiveringsbeginsel.
7.1. De Afdeling stelt vast dat de aanduiding "dienstverlening" reeds op de verbeelding met IMRO-code: NL.IMRO.0363.K1005BPSTD-VG01, behorend bij het vaststellingsbesluit van 25 mei 2011, was toegekend aan de percelen Emmastraat 42 en 44. Dit betoog mist feitelijke grondslag.
8. Met betrekking tot de beroepsgrond van [appellant sub 2] en anderen dat moet worden getwijfeld aan de economische uitvoerbaarheid van het plan, voor zover dit ziet op de percelen Jan van Goyenkade 1 en 2 en Emmastraat 42 en 44, wordt overwogen dat in de zienswijzenota staat dat geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de uitvoerbaarheid van de maatschappelijke bestemming voor de percelen Jan van Goyenkade 1 en 2, aangezien de maatschappelijke bestemming ter plaatse al jaren is gerealiseerd. Hetzelfde geldt voor de kantoorfunctie voor het perceel Emmastraat 44, aldus de deelraad. Met betrekking tot het perceel Emmastaat 42 is niet gebleken dat een woningonttrekkingsvergunning niet kan worden verleend.
Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de deelraad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er niet voor hoeft te worden gevreesd dat het plan in zoverre niet uitvoerbaar is.
9. Gelet op hetgeen is overwogen in 2.6.3 van de tussenuitspraak is het beroep van [appellant sub 2] en anderen tegen het besluit van 25 mei 2011 gedeeltelijk gegrond. Het besluit van 25 mei 2011 tot vaststelling van het bestemmingsplan dient te worden vernietigd, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Maatschappelijk" voor de percelen Jan van Goyenkade 1 en 2 en Emmastraat 42 en het plandeel met de bestemming "Gemengd - 1" voor het perceel Emmastraat 44.
9.1. Gelet op hetgeen hiervoor in 6.3 tot en met 6.6 is overwogen ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het besluit van 25 mei 2011 wat betreft het plandeel met de bestemming "Maatschappelijk" voor de percelen Jan van Goyenkade 1 en 2 en Emmastraat 42 en het plandeel met de bestemming "Gemengd - 1" voor het perceel Emmastraat 44, voor zover vernietigd, in stand blijven.
9.1.1. Het beroep van [appellant sub 2] en anderen voor zover gericht tegen het besluit van 25 mei 2011 is voor het overige ongegrond. Het beroep voor zover gericht tegen het besluit van 19 december 2012 is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 3]
10. De Afdeling heeft in haar tussenuitspraak verder overwogen dat het besluit van 25 mei 2011, wat betreft het plandeel met de bestemming "Water" en de functieaanduidingen "specifieke vorm van water - aanlegsteiger 1", "specifieke vorm van water - rondvaartboot", "specifieke vorm van water - bedrijfsboot" en "ligplaats" voor de gronden nabij het Max Euweplein, niet berust op een deugdelijke motivering.
Bij de tussenuitspraak heeft de Afdeling de deelraad opgedragen om binnen 24 weken na de verzending van de tussenuitspraak:
- alsnog toereikend onderzoek te verrichten naar de nautische veiligheid;
- een nadere afweging te maken omtrent het vaststellen van een maximale bouwhoogte voor steigers die dienen als opstapplaats;
- dan wel het besluit te wijzigen door vaststelling van een andere planregeling. In het laatste geval dient het besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendgemaakt te worden.
10.1. Bij besluit van 19 december 2012 heeft de deelraad het bestemmingsplan "Museumkwartier en Valeriusbuurt" voor de gronden nabij het Max Euweplein als volgt gewijzigd vastgesteld:
- aan artikel 18, lid 18.2.1, is onderdeel c toegevoegd, luidend: voor steigers ten behoeve van opstapplaatsen geldt:
1. maximum bouwhoogte bovenzijde steiger: 1,5 m;
2. maximum bouwhoogte hekwerken ten behoeve van de veiligheid van personen: 3 m.
Verder heeft de deelraad naar aanleiding van de tussenuitspraak nautisch advies laten uitbrengen door Waternet. Waternet heeft daartoe twee brieven opgesteld van 12 september 2012 en 29 november 2012. De deelraad stelt met verwijzing naar deze brieven dat als gevolg van het plan geen sprake is van een nautisch onveilige situatie in de Singelgracht nabij het Max Euweplein.
10.2. Het besluit van 19 december 2012 is gezien de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht, zoals deze luidden ten tijde van belang, mede onderwerp van het geding.
10.3. In het nautisch advies van Waternet in de brieven van 12 september 2012 en 29 november 2012 is de werking van het ontmoetingsverbod toegelicht. Vermeld is - kort weergegeven - dat de nautische veiligheid door het ontmoetingsverbod voldoende is gewaarborgd en dat aanvaringen die zich in het verleden hebben voorgedaan te maken hadden met zelfstandige keermanoeuvres, maar niet zijn te wijten aan het ingestelde ontmoetingsverbod. Ook is vermeld dat de nautische veiligheid voldoende is gewaarborgd, omdat de engte ter hoogte van de steigers van Blue Boat Company een reeds lang bestaande situatie betreft waarmee het merendeel van de vaarweggebruikers in Amsterdam bekend is. Daarnaast is erop gewezen dat in de beroepsrondvaart over het doorvaren van de engte onderling afspraken worden gemaakt via de marifoon, hetgeen bijdraagt aan de nautische veiligheid.
11. [appellant sub 3] voert als bezwaar van formele aard aan dat de deelraad zijn brief van 11 september 2012 met daarin zijn standpunt omtrent de nautische veiligheid en het verzoek dit standpunt bij het te verrichten onderzoek te betrekken, ten onrechte buiten beschouwing heeft gelaten. Hij acht dit onzorgvuldig. Hij betoogt dat aldus blijk is gegeven van vooringenomenheid.
11.1. Bij de tussenuitspraak heeft de Afdeling de deelraad opgedragen nader onderzoek te verrichten naar de nautische veiligheid. De Afdeling overweegt dat voor de deelraad geen verplichting bestond het standpunt van [appellant sub 3], in zijn brief van 11 september 2012, bij het nadere onderzoek te betrekken. [appellant sub 3] heeft dat standpunt in zijn zienswijze naar aanleiding van de nadere motivering van de deelraad in de voorliggende procedure naar voren kunnen brengen. Niet valt in te zien waarom hij door deze handelwijze zou zijn benadeeld. Dit betoog faalt.
12. [appellant sub 3] betoogt dat het nautisch advies van Waternet niet kan dienen als onderzoek dat voldoet aan de door de Afdeling in de tussenuitspraak gegeven opdracht om alsnog toereikend onderzoek te verrichten naar de nautische veiligheid in de Singelgracht nabij het Max Euweplein. Hiertoe stelt hij dat dit advies te beperkt is, omdat dit enkel ziet op de werking van het ontmoetingsverbod en de vraag of dit verbod de oorzaak is van aanvaringen op het gedeelte van de vaarweg waar het ontmoetingsverbod geldt. Volgens hem is voorts ten onrechte geen rekening gehouden met de Richtlijnen Vaarwegen 2011 van Rijkswaterstaat van december 2011. Verder voert hij aan dat geen rekening is gehouden met de omstandigheid dat bij maatwerkvoorschrift van 17 april 2012, en een voorziene wijziging daarvan, twee keerverboden zijn ingesteld die ertoe leiden dat ter hoogte van de rederij Blue Boat Company minder wateroppervlak resteert voor schepen om te manoeuvreren.
12.1. De deelraad stelt dat aan [appellant sub 3] moet worden toegegeven dat in het verleden enkele zogenoemde schadevaringen hebben plaatsgevonden, hetgeen betekent dat varende schepen schade hebben veroorzaakt. Vaststaat dat die schade onder meer is toegebracht aan de kademuur van [appellant sub 3]. De deelraad stelt dat dit echter niet met zich brengt dat in de Singelgracht nabij het Max Euweplein sprake is van een nautisch onveilige situatie. De Afdeling is van oordeel dat dit standpunt van de deelraad kan worden gevolgd. Daarbij wordt in aanmerking genomen de toelichting van de deelraad en Waternet dat navraag bij de afdeling Binnenvaart van de Onderzoeksraad voor Veiligheid heeft uitgewezen dat in en buiten het vak van het ontmoetingsverbod, geen sprake is geweest van aanvaringen - dat wil zeggen botsingen tussen twee vaartuigen onderling - die tot gevaarlijke situaties hebben geleid. [appellant sub 3] heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit onjuist is. De deelraad benadrukt dat hij het niet als zodanig bestemmen van de rederij Blue Boat Company een te verstrekkend middel vindt om het aantal schadevaringen te beperken, nu dit doel reeds kan worden bereikt door een striktere naleving door vaarweggebruikers van de verkeersregels op het water. De Afdeling acht niet aannemelijk gemaakt dat dit onjuist is.
Het betoog van [appellant sub 3] dat in het advies van Waternet ten onrechte geen rekening is gehouden met de Richtlijnen Vaarwegen 2011, volgt de Afdeling niet. Hiertoe wordt overwogen dat de deelraad niet is gebonden aan die richtlijnen. De deelraad heeft bovendien toegelicht dat de richtlijnen niet toepasbaar zijn op de Amsterdamse situatie, met name omdat de doorvaartprofielen van het binnenwater in de stad krapper zijn dan de landelijk geadviseerde maten.
De Afdeling ziet voorts geen aanleiding voor het oordeel dat in het advies van Waternet ten onrechte geen rekening is gehouden met de omstandigheid dat bij maatwerkvoorschrift van 17 april 2012, en een voorziene wijziging daarvan, twee keerverboden zijn ingesteld die ertoe leiden dat ter hoogte van de rederij Blue Boat Company minder wateroppervlak resteert voor schepen om te manoeuvreren. Daarbij wordt in aanmerking genomen de toelichting van de deelraad dat die maatwerkvoorschriften weliswaar met zich brengen dat het keren zal plaatsvinden binnen een gedeelte van het vak waar het ontmoetingsverbod geldt, maar dat dit niet leidt tot een nautisch onveilige situatie, omdat een boot alleen dan zal keren als de vaarweg voldoende vrij is. [appellant sub 3] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de keerverboden desondanks leiden tot een gevaarlijke situatie.
13. [appellant sub 3] betoogt verder dat in het advies van Waternet ten onrechte doorslaggevend gewicht is toegekend aan de aanname dat de engte van de vaarweg in de Singelgracht nabij het Max Euweplein bij de meeste vaarweggebruikers bekend is. Zo deze aanname al juist is, betoogt hij dat de nautische veiligheid moet zijn gewaarborgd zonder dat deze afhankelijk wordt gesteld van de kennis van vaarweggebruikers van de feitelijke situatie.
13.1. De deelraad stelt dat in het advies van Waternet enkel is bedoeld aan te geven dat de omstandigheid dat de meeste vaarweggebruikers die met hun boten in de Amsterdamse wateren varen bekend zijn met de plaatselijke situatie, hetgeen een positieve uitwerking heeft op de nautische veiligheid. De deelraad stelt dat daarmee niet is bedoeld te zeggen dat de nautische veiligheid afhankelijk is van de kennis van vaarweggebruikers van de feitelijke situatie. De Afdeling is van oordeel dat deze toelichting kan worden gevolgd. Het betoog van [appellant sub 3] faalt.
14. [appellant sub 3] betoogt voorts dat - anders dan waartoe in de tussenuitspraak opdracht is gegeven - niet is aangegeven waarom het gerechtvaardigd is af te wijken van het Uitwerkingsbesluit Doorvaartprofielen dat aangeeft dat een minimaal vrije vaarweg van 13 m aanwezig moet zijn. Verder voert hij aan dat niet valt in te zien waarom in vergelijkbare situaties in het gebied van het bestemmingsplan "Water" van het stadsdeel Centrum van 26 juni 2012 strikt de hand wordt gehouden aan het van toepassing zijnde doorvaartprofiel en de artikelen 7.01 en 7.02 van het Binnenvaartpolitiereglement, maar niet in de hier aan de orde zijnde situatie.
14.1. Vaststaat dat het Uitwerkingsbesluit Doorvaartprofielen voor de Singelgracht voorschrijft dat een minimaal vrije vaarweg van 13 m aanwezig moet zijn. De deelraad stelt dat de steigers van Blue Boat Company en het ponton, welke reeds decennialang aanwezig zijn, niet in het doorvaartprofiel liggen. De Afdeling is niet gebleken dat dit onjuist is. De deelraad stelt dat de realisering van een restaurant met steiger omstreeks 1990 heeft geleid tot een versmalling van de vaarweg. Hij heeft voorts toegelicht dat de vestiging van dit restaurant een situatie deed ontstaan die, rekening houdend met de bedrijfsbelangen van de rederij, om nadere verkeersmaatregelen vroeg, temeer vanwege het bepaalde in het Binnenvaartpolitiereglement dat het verboden is door het creëren van een engte door ligplaatsen en objecten in het water de scheepvaart te belemmeren. Die verkeersmaatregel is er in 1991 gekomen in de vorm van het ontmoetingsverbod dat opnieuw is vastgesteld in 2008. Vanwege het ingestelde ontmoetingsverbod is de Afdeling van oordeel dat de deelraad zich terecht op het standpunt stelt dat Blue Boat Company met haar ligplaatsen en objecten in het water geen engte creëert die onverenigbaar is met het Binnenvaartpolitiereglement. Voorts heeft de deelraad vanwege het ingestelde ontmoetingsverbod afwijking van de minimaal aan te houden vrije vaarweg van 13 m voor die delen van de Singelgracht waar aan de steiger van Blue Boat Company ligplaats wordt ingenomen, gerechtvaardigd kunnen achten, nog daargelaten de vraag of de deelraad gebonden is aan het Uitwerkingsbesluit Doorvaartprofielen dat beleid is van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Ten aanzien van de door [appellant sub 3] gemaakte vergelijking met situaties in het gebied van het bestemmingsplan "Water" van het stadsdeel Centrum, heeft de deelraad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat die situaties verschillen van de hier aan de orde zijnde situatie, omdat daarin geen sprake is van een reeds lang bestaande situatie die als zodanig wordt bestemd.
14.2. In hetgeen [appellant sub 3] voor het overige heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de deelraad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de nautische veiligheid in de Singelgracht nabij het Max Euweplein met het plan is gewaarborgd.
15. [appellant sub 3] richt zich voorts tegen de vaststelling van artikel 18, lid 18.2.1, onder c, van de planregels, bij het besluit van 19 december 2012, voor zover betrekking hebbend op de gronden met de bestemming "Water" nabij het Max Euweplein. Hij betoogt dat voor steigers die dienen als opstapplaats wat betreft hekwerken ten behoeve van de veiligheid van personen kan worden volstaan met een lagere bouwhoogte dan 3 m.
15.1. De Afdeling is van oordeel dat de deelraad in redelijkheid een bouwhoogte van 3 m mogelijk heeft kunnen maken voor hekwerken ten behoeve van de veiligheid van personen. Hiertoe heeft hij zich op het standpunt kunnen stellen dat een hoogte van 3 m aansluit bij de mogelijkheid die het plan biedt om steigers 1,5 m boven het water te bouwen. Dit betoog van [appellant sub 3] faalt.
16. [appellant sub 3] betoogt ten slotte dat de Afdeling moet terugkomen op het in overweging 2.4.8.5 van de tussenuitspraak gegeven oordeel. Hij voert hiertoe aan dat op 12 juli 2012 aan de voorzitter van de adviescommissie bezwaarschriften in het kader van de afhandeling van zijn handhavingsverzoek het geluidsrapport "Aanvullende berekeningen geluidsbelasting vanwege Blue Boat Company" van de Dienst Milieu en Bouwtoezicht van 9 juli 2012 is overgelegd, waaruit blijkt dat de geluidsemissies van varende en manoeuvrerende rondvaartboten hoger zijn dan de geluidsemissies die in het onderzoek van de Dienst Milieu en Bouwtoezicht van maart 2012 - waarvan in de uitspraak van 25 juli 2012 is uitgegaan - zijn berekend.
16.1. De Afdeling overweegt dat behoudens zeer uitzonderlijke gevallen niet kan worden teruggekomen van een in de tussenuitspraak gegeven oordeel. Een zeer uitzonderlijk geval is hier niet aan de orde. Derhalve wordt van het in de tussenuitspraak gegeven oordeel uitgegaan.
17. Gelet op hetgeen is overwogen in 2.4.4 en 2.4.5 van de tussenuitspraak is het beroep van [appellant sub 3] voor zover gericht tegen het besluit van 25 mei 2011 gegrond. Het besluit van 25 mei 2011 tot vaststelling van het bestemmingsplan dient te worden vernietigd, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Water" en de functieaanduidingen "specifieke vorm van water - aanlegsteiger 1", "specifieke vorm van water - rondvaartboot", "specifieke vorm van water - bedrijfsboot" en "ligplaats" voor de gronden nabij het Max Euweplein.
17.1. Gelet op hetgeen hiervoor in 12.1, 13.1, 14.1, 14.2 en 15.1 is overwogen ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit van 25 mei 2011 wat betreft het plandeel met de bestemming "Water" en de functieaanduidingen "specifieke vorm van water - aanlegsteiger 1", "specifieke vorm van water - rondvaartboot", "specifieke vorm van water - bedrijfsboot" en "ligplaats", voor zover vernietigd, in stand blijven.
17.2. Het beroep van [appellant sub 3] voor zover gericht tegen het besluit van 19 december 2012 is ongegrond.
Proceskostenveroordeling
18. De deelraad dient op na te melden wijze in de proceskosten van [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] te worden veroordeeld. Ten aanzien van [appellanten sub 1] is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van [appellant sub 4] en anderen bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de beroepen van [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] gedeeltelijk en het beroep van [appellante sub 1A] en [appellant sub 1B] geheel gegrond;
II. vernietigt
1. het besluit van de deelraad van het stadsdeel Zuid van 25 mei 2011 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Museumkwartier en Valeriusbuurt", voor zover het betreft:
a. het plandeel met de bestemming "Wonen" voor het perceel [locatie 2];
b. het plandeel met de bestemming "Maatschappelijk" voor de percelen Jan van Goyenkade 1 en 2 en Emmastraat 42;
c. het plandeel met de bestemming "Gemengd - 1" voor het perceel Emmastraat 44;
d. het plandeel met de bestemming "Water" en de functieaanduidingen "specifieke vorm van water - aanlegsteiger 1", "specifieke vorm van water - rondvaartboot", "specifieke vorm van water - bedrijfsboot" en "ligplaats" voor de gronden nabij het Max Euweplein;
2. het besluit van de deelraad van het stadsdeel Zuid van 19 december 2012, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Wonen" voor het perceel [locatie 2];
III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het besluit van de deelraad van het stadsdeel Zuid van 25 mei 2011, voor zover vernietigd onder II.1.b., II.1.c. en II.1.d., in stand blijven;
IV. draagt de deelraad van het stadsdeel Zuid op om binnen vier weken na verzending van de uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel II.1.a. wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl;
V. verklaart de beroepen van [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] voor het overige en het beroep van [appellant sub 4] en anderen geheel ongegrond;
VI. veroordeelt de deelraad van het stadsdeel Zuid tot vergoeding van bij [appellant sub 2] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.652,00 (zegge: zestienhonderdtweeënvijftig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
veroordeelt de deelraad van het stadsdeel Zuid tot vergoeding van bij [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.703,80 (zegge: zeventienhonderddrie euro en tachtig cent), waarvan € 1.652,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
VII. gelast dat de deelraad van het stadsdeel Zuid aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van:
a. € 302,00 (zegge: driehonderdtwee euro) voor [appellante sub 1A] en [appellant sub 1B], met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
b. € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) voor [appellant sub 2] en anderen, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
c. € 152.00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) voor [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B], met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en drs. W.J. Deetman en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Priem, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Priem
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2013
646.