ECLI:NL:RVS:2013:512

Raad van State

Datum uitspraak
15 juli 2013
Publicatiedatum
24 juli 2013
Zaaknummer
201305170/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
  • A.B.M. Hent
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag inzake vreemdelingenbewaring

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 31 mei 2013. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard, de maatregel van vreemdelingenbewaring opgeheven en schadevergoeding toegekend. De staatssecretaris heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. De vreemdeling was op 14 mei 2013 in vreemdelingenbewaring gesteld, wat leidde tot de rechtszaak. De rechtbank oordeelde dat de staandehouding van de vreemdeling onrechtmatig was, omdat er geen redelijk vermoeden van illegaal verblijf zou zijn. De staatssecretaris betwistte dit en voerde aan dat de controle niet onder de Vreemdelingenwet viel, maar onder publiekrechtelijke taken van de gemeente Breda. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de grief van de staatssecretaris gegrond verklaard. De rechtbank had ten onrechte overwogen dat er geen redelijk vermoeden van illegaal verblijf was. De Afdeling oordeelde dat de vreemdeling op basis van informatie van de gemeente en de Belastingdienst staande kon worden gehouden. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd, en het beroep van de vreemdeling is ongegrond verklaard. De Afdeling heeft ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen en geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

201305170/1/V3.
Datum uitspraak: 15 juli 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 31 mei 2013 in zaak nr. 13/12785 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 14 mei 2013 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 31 mei 2013 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van die dag bevolen en de vreemdeling schadevergoeding toegekend. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De staatssecretaris klaagt in de enige grief, samengevat weergegeven, dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat uit het aanvullend proces-verbaal van 30 mei 2013 niet blijkt welke bevoegdheden zijn aangewend bij de controle die heeft geleid tot het inschakelen van de vreemdelingenpolitie en dat de staandehouding van de vreemdeling vanwege het ontbreken van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf onrechtmatig is. De staatssecretaris betoogt daartoe dat uit het proces-verbaal van bevindingen van 30 mei 2013 blijkt dat geen sprake is geweest van een vreemdelingenrechtelijke controle, maar van een uitoefening van publiekrechtelijke taken door een ambtenaar van de gemeente Breda. Voorts is het redelijk vermoeden van illegaal verblijf gelegen in informatie die door de vreemdelingenpolitie van een ambtenaar van de gemeente Breda was verkregen, aldus de staatssecretaris. De vreemdeling is eerst nadat een redelijk vermoeden van illegaal verblijf bestond, vanwege de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) staande gehouden.
1.1. In het proces-verbaal van bevindingen van 30 mei 2013 heeft verbalisant, ambtenaar van de afdeling Toezicht en Handhaving, team Fraude en Samenleving van de directie Dienstverlening van de gemeente Breda, tevens Buitengewoon Opsporingsambtenaar domein werk, inkomen en zorg, voor zover hier van belang, het volgende verklaard:
"In de gemeente Breda loopt thans het project "Onrechtmatige Bewoning". Hiervoor is een convenant door verschillende disciplines ondertekend, zoals Politie, Belastingdienst, Wooncorporaties en de gemeente Breda.
Vanuit de gemeente Breda wordt deelgenomen door de directie Dienstverlening, afdeling Toezicht en Handhaving, team Gebruiksveiligheid en Realisatie en team Fraude en Samenleving, en de afdeling Publieksservice.
Op maandagavond 13 mei 2013 werd in het kader van dit project een bezoek gebracht aan het adres […]. Op verzoek van Wooncorporatie Wonen Breburg werd dit adres bezocht.
Het vermoeden was dat de hoofdbewoner niet op dit adres woont en hij zijn woning verhuurt aan mensen die onderdak nodig hebben. Bij de Gemeentelijke Basisadministratie zijn op dit adres 2 personen ingeschreven. Echter de hoofdbewoner heeft geen toestemming gekregen om deze man in te laten wonen, dit in verband met overlastmeldingen uit de straat.
Verbalisant was daar met collega […] van de afdeling Publieksservice van de gemeente Breda en […] van de Belastingdienst.
Op verschillende keren aanbellen en een paar keer te hebben geklopt op het raam en de voordeur volgde geen reactie. Op het moment dat wij daar wilden vertrekken zag […] een man in de gang van de woning lopen waarop door haar op het raam van de voordeur werd geklopt en de man de voordeur opende.
Toen bleek dat de man alleen de Engelse taal machtig was is het gesprek in het Engels voortgezet. Wij hebben de man verteld dat wij van de gemeente Breda waren en van de belastingdienst en dat wij de woning wilden bezoeken om de woonsituatie duidelijk te krijgen. Op de vraag of wij binnen mochten komen werden wij vrijwillig door deze man de woning binnen gelaten. Ik heb mij gelegitimeerd als ambtenaar van de gemeente Breda.
Op de vraag wie hij was vertelde hij bij zijn oom te verblijven, hij noemde de naam […]. Het was ons bekend dat de hoofdbewoner van dit pand […] is genaamd. […] was volgens deze man 's morgens te voet vertrokken en nog niet terug gekomen.
De man werd gevraagd zich te legitimeren en hij overhandigde ons onder andere een ID bewijs, W-document, van de IND waarop de gegevens stonden vermeld dat deze man was genaamd: […]. Het bleek dat de verblijfsvergunning van deze man mogelijk was verlopen want als einddatum stond geldig tot 28-02-02012 vermeld. Van het ID bewijs zijn door de collega van de afdeling Publieksservice van de gemeente Breda 2 foto's gemaakt. Hierop heb ik, […], telefonisch contact met de Vreemdelingendienst gezocht en heb deze persoon daar na laten trekken. Ik werd binnen enkele minuten teruggebeld door de Vreemdelingendienst met de mededeling dat zijn verblijfsvergunning inderdaad verlopen was en dat deze man voor hen was en dat zij onmiddellijk naar dit adres zouden komen en er over een kwartier zouden zijn. Ik heb vervolgens tegen de man gezegd dat wij zouden wachten omdat zijn verblijfsvergunning niet in orde was en dat de Vreemdelingenpolitie zou komen.
Ik ben vervolgens steeds in de nabijheid van deze man gebleven in verband met mogelijk vluchtgevaar. Op enig moment zag de man toch kans om weg te lopen en heb ik de Vreemdelingendienst hier over ingelicht en een beschrijving van de man gegeven en hebben zij hem later in de Gielis Beijsstraat te Breda aangehouden."
In het proces-verbaal van staandehouding, overbrenging en ophouding van 13 mei 2013, voor zover hier van belang, staat het volgende vermeld:
"Op maandag 13 mei 2013 omstreeks 19.55 uur, werd door […] gebeld dat zij in een woning, […], met een controle bezig waren en troffen aldaar een man aan waarvan de verblijfsvergunning reeds verlopen was. Uit informatie uit PSHV bleek dat de persoon genaamd […] geen rechtmatig verblijf meer had in Nederland. Hierop zijn wij verbalisanten, […], met een foto uit PSHV naar voornoemd adres gegaan om betrokkene staande te houden. Op voornoemd adres aangekomen werden wij aangesproken door een medewerker van de gemeente, die ons meedeelde dat betrokkene via de brandgang er van door was gegaan. Wij kregen te horen dat betrokkene een oranje t-shirt aan had. Wij, verbalisanten, zijn de wijk in gereden […] en zagen een negroïde man lopen die voldeed aan het signalement. […] Betrokkene is staande gehouden […].
1.2. Uit het proces-verbaal van bevindingen valt, anders dan de rechtbank heeft overwogen, genoegzaam af te leiden dat de initiële controle op de identiteit heeft plaatsgevonden in het kader van een bevoegdheid anders dan toegekend bij of krachtens de Vw 2000. Het is niet aan de rechter in vreemdelingenzaken te oordelen over de aanwending van deze bevoegdheid.
Het proces-verbaal van bevindingen gelezen in samenhang met het proces-verbaal van staandehouding, overbrenging en ophouding, maakt voorts voldoende inzichtelijk dat de vreemdeling naar aanleiding van informatie verkregen uit onderzoek verricht door medewerkers van de gemeente Breda en de Belastingdienst en informatie verkregen door de vreemdelingendienst uit het Politiesuite Handhaving Vreemdelingen (PSH-V) is staande gehouden. Deze informatie was voldoende om een redelijk vermoeden van illegaal verblijf op te leveren op grond waarvan de vreemdeling op grond van artikel 50, eerste lid, van de Vw 2000 mocht worden staande gehouden. Er bestaat derhalve geen grond voor het oordeel dat de uiteindelijke staandehouding vanwege het ontbreken van een zodanig vermoeden onrechtmatig is geweest.
De grief slaagt.
2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 14 mei 2013 beoordelen in het licht van de daartegen in eerste aanleg aangevoerde beroepsgronden, in zoverre daarop, na hetgeen hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist.
3. De vreemdeling heeft aangevoerd dat er onvoldoende gronden zijn die de bewaring kunnen dragen.
3.1. Aan de maatregel van bewaring is ten grondslag gelegd dat deze wordt gevorderd door het belang van de openbare orde omdat er een risico bestaat dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken, alsook dat de vreemdeling de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert, omdat de vreemdeling:
(a) zich niet aan één of meer andere voor hem geldende verplichtingen heeft gehouden als bedoeld in hoofdstuk 4 (grensbewaking, toezicht en uitvoering) van het Vreemdelingenbesluit;
(b) eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
(c) niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
(d) geen vaste woon- of verblijfplaats heeft; en
(e) niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3.2. De vreemdeling heeft de gronden genoemd onder (a) en (b) niet inhoudelijk betwist. Deze gronden geven in beginsel voldoende grond om aan te nemen dat het risico bestaat dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken dan wel dat hij de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingsprocedure zal ontwijken of belemmeren. Nu de vreemdeling geen omstandigheden naar voren heeft gebracht die aanleiding geven van dit uitgangspunt af te wijken, kunnen deze bewaringsgronden de maatregel reeds dragen. Hetgeen de vreemdeling ten aanzien van de overige gronden heeft aangevoerd behoeft derhalve geen bespreking.
De beroepsgrond faalt.
4. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 14 mei 2013 alsnog ongegrond verklaren. Er is geen grond voor schadevergoeding.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 31 mei 2013 in zaak nr. 13/12785;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond;
IV. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. H. Vonk, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Vonk
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2013
345-489.