ECLI:NL:RVS:2013:503

Raad van State

Datum uitspraak
24 juli 2013
Publicatiedatum
24 juli 2013
Zaaknummer
201300008/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J. Hoekstra
  • J. Kramer
  • D.J.C. van den Broek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Reactieve aanwijzing bestemmingsplan Buitengebied Borne, herziening Lodiek Landen 2 Hertme

Op 30 oktober 2012 heeft het college van gedeputeerde staten van Overijssel een aanwijzing gegeven aan de raad van de gemeente Borne met betrekking tot het bestemmingsplan "Buitengebied Borne, herziening Lodiek Landen 2 Hertme". Dit besluit volgde op het vastgestelde bestemmingsplan van 2 oktober 2012. De raad en een appellante hebben beroep ingesteld tegen deze aanwijzing. De zaak werd behandeld op 22 mei 2013, waarbij de raad werd vertegenwoordigd door mr. S. Jurriën en J.B.M. Hoenderboom, en de appellante door [maat A] en mr. J. van Groningen. Het college werd vertegenwoordigd door mr. T. Drint.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar overwegingen uiteengezet dat het college op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevoegd is om een reactieve aanwijzing te geven. Dit kan wanneer provinciale belangen dat vereisen, en de gemeenteraad niet voldoet aan de voorwaarden voor het vaststellen van een bestemmingsplan. De Afdeling heeft vastgesteld dat de aanwijzing van het college terecht was, omdat het bestemmingsplan niet voldeed aan de normerende uitspraken in de Catalogus Gebiedskenmerken, die de bescherming van het maten- en flierenlandschap beogen.

De raad en de appellante betoogden dat de ruimtelijke kwaliteit zou verbeteren door de verkleining van het bouwvlak, maar de Afdeling oordeelde dat de voorgestelde intensieve veehouderij niet in overeenstemming was met de provinciale ambities en de ecologische waarden van het gebied. De Afdeling concludeerde dat het college zich terecht op het standpunt had gesteld dat de reactieve aanwijzing noodzakelijk was voor een goede ruimtelijke ordening. De beroepen werden ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201300008/1/R1.
Datum uitspraak: 24 juli 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. de raad van de gemeente Borne,
2. [appellante sub 2], gevestigd te [plaats], waarvan de maten zijn [maat A] en [maat B], beiden wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 30 oktober 2012 heeft het college aan de raad van de gemeente Borne een aanwijzing gegeven als bedoeld in artikel 3.8, zesde lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) met betrekking tot het door de raad bij besluit van 2 oktober 2012 vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied Borne, herziening Lodiek Landen 2 Hertme".
Tegen dit besluit hebben de raad en [appellante sub 2] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De raad heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 mei 2013, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. S. Jurriën en J.B.M. Hoenderboom, beiden werkzaam bij de gemeente, [appellante sub 2], vertegenwoordigd door [maat A] en bijgestaan door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, en het college, vertegenwoordigd door mr. T. Drint, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 3.8, zesde lid, van de Wro, gelezen in samenhang met het vierde lid, voor zover hier van belang, kan het college, onverminderd andere aan hem toekomende bevoegdheden, met betrekking tot een onderdeel van het vastgestelde bestemmingsplan waarover hij een zienswijze over het ontwerp heeft ingediend en deze niet volledig is overgenomen, aan de gemeenteraad een aanwijzing geven als bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, van de Wro, ertoe strekkende dat dat onderdeel geen deel blijft uitmaken van het bestemmingsplan zoals het is vastgesteld (hierna: reactieve aanwijzing). Het college vermeldt in de redengeving de aan het besluit ten grondslag liggende feiten, omstandigheden en overwegingen die de provincie beletten het betrokken provinciaal belang met inzet van andere aan haar toekomende bevoegdheden te beschermen.
Ingevolge artikel 4.2, eerste lid, van de Wro, kan, indien provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, het college aan de raad een aanwijzing geven om binnen een daarbij te bepalen termijn een bestemmingsplan vast te stellen overeenkomstig daarbij gegeven voorschriften omtrent de inhoud van dat bestemmingsplan.
2. Het college heeft aan de raad een reactieve aanwijzing gegeven met betrekking tot het plandeel met de bestemming "Agrarisch met waarden" gelegen aan de westelijke zijde van de Hedeveldsweg.
3. De raad en [appellante sub 2] betogen dat het college ten onrechte heeft overwogen dat niet wordt voldaan aan de voorwaarden om af te wijken van de normerende uitspraken uit de Catalogus Gebiedskenmerken. Volgens [appellante sub 2] wordt de ruimtelijke kwaliteit versterkt, nu het bestaande bouwvlak aan de oostelijke zijde van de Hedeveldsweg wordt verkleind van 1 ha naar 6.500 m2. Voorts wordt het bouwvlak zodanig ingepast dat het karakter van het maten- en flierenlandschap en de open kamers in voldoende mate in stand wordt gehouden.
Verder betoogt [appellante sub 2] dat toekenning van de bestemming "Agrarisch met waarden" aan het plandeel waarop de reactieve aanwijzing ziet, vereist is voor de continuïteit van het bedrijf. Vanwege de noodzakelijke uitbreiding van het pluimveebedrijf is voldaan aan de voorwaarde van een maatschappelijke reden, zoals vereist door de Omgevingsverordening Overijssel 2009 (hierna: de Omgevingsverordening) indien wordt afgeweken van normerende uitspraken in de Catalogus Gebiedskenmerken.
3.1. Het college stelt zich op het standpunt dat uit artikel 2, lid 2.1.5, van de Omgevingsverordening volgt dat elke nieuwe ontwikkeling moet bijdragen aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit overeenkomstig de geldende gebiedskenmerken. De toekenning van de bestemming "Agrarisch met waarden" aan het plandeel waardoor intensieve veehouderij aldaar mogelijk wordt gemaakt, voldoet volgens het college niet aan de normerende uitspraken in de Catalogus Gebiedskenmerken betreffende het maten- en flierenlandschap, noch voldoet het plan aan de voorwaarden voor het afwijken van deze normerende uitspraken. Bij realisering van het plan zal het landschap onaanvaardbaar worden aangetast en voorts acht het college niet aangetoond dat er zwaarwegende sociaal-economische en/of maatschappelijke redenen zijn om af te wijken van de normerende uitspraken.
3.2. Blijkens de verbeelding van het bestemmingsplan is aan het plandeel waarop de reactieve aanwijzing ziet, de bestemming "Agrarisch met waarden" toegekend.
Ingevolge artikel 3, lid 3.1, onder a, van de planregels zijn de gronden met de bestemming "Agrarisch met waarden" bestemd voor een duurzame agrarische bedrijfsuitoefening in de vorm van een intensieve veehouderij tot een maximale bedrijfsvloeroppervlakte van 5.000 m2.
3.3. Ingevolge artikel 2.1.5, vijfde lid, van de Omgevingsverordening voorzien bestemmingsplannen die betrekking hebben op gebieden waarvoor in de Catalogus Gebiedskenmerken, die als bijlage deel uitmaakt van de Omgevingsverordening, normerende uitspraken worden gedaan, voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen, in een bestemmingsregeling overeenkomstig deze uitspraken.
Ingevolge het zevende lid van dit artikel, samengevat weergegeven, mag van normerende uitspraken gemotiveerd worden afgeweken wanneer sprake is van zwaarwegende sociaal-economische en/of maatschappelijke redenen en voldoende verzekerd is dat er sprake is van versterking van de ruimtelijke kwaliteit overeenkomstig de provinciale ambities zoals aangegeven in de Catalogus Gebiedskenmerken.
Ingevolge artikel 2.1.6, eerste lid, kunnen bestemmingsplannen voor de Groene omgeving - met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3 en artikel 2.1.4 en het bepaalde in artikel 2.1.5 - voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene omgeving, uitsluitend indien hier sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologisch en/of landschappelijk waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.
3.4. Volgens de kaarten bij de Catalogus Gebiedskenmerken van juli 2009 van de provincie Overijssel zijn de gronden van de in het plan voorziene uitbreiding van het pluimveebedrijf aangewezen als maten- en flierenlandschap.
Als norm voor het maten- en flierenlandschap is opgenomen dat de maten, flieren en beken een beschermende bestemmingsregeling krijgen, gericht op de instandhouding van het onbebouwde karakter, de continuïteit van de beekloop, voldoende ruimte voor water en het lineaire landschap met open ‘kamers’ en coulissen.
Als ambitie voor het maten- en flierenlandschap is in de Catalogus Gebiedskenmerken opgenomen om dit type landschap weer herkenbaar te maken, en de samenhang met de esdorpen en erven weer betekenis te geven. De nog gave delen verdienen een intensief op cultuurhistorische waarden gerichte inrichting en beheer. Voor de andere delen zijn het aanzetten van de randen, het beleefbaar maken van het waterrijke karakter en de continuïteit van het landschap het uitgangspunt. Nieuwe dragers als biomassateelt, (es)dorpontwikkeling in de nabijheid, water(voorraad)berging en particulier natuurbeheer zijn voor dit landschap aan de orde.
3.5. Op het plandeel waarop de reactieve aanwijzing ziet wordt bij recht een intensieve veehouderij mogelijk gemaakt. Aldus wordt het onbebouwde karakter van het maten- en flierenlandschap niet in stand gehouden. Gelet hierop heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat het plan in zoverre in strijd is met de norm voor het maten- en flierenlandschap en derhalve met artikel 2.1.5, vijfde lid van de Omgevingsverordening.
Wat betreft het betoog van [appellante sub 2] dat sprake is van versterking van de ruimtelijke kwaliteit omdat de bouwoppervlakte van het bestaande bedrijf van [appellante sub 2] wordt verkleind van 1 ha tot 6.500 m² overweegt de Afdeling dat, zoals ter zitting is gebleken, het hierbij gaat om niet benutte bouwmogelijkheden uit het vorige plan. Voorts is van belang dat het plandeel waarop de reactieve aanwijzing rust, bebouwing met een oppervlakte van in totaal 5.000 m² mogelijk maakt en dat die bebouwing geen onderdeel is van het bestaande erf maar is voorzien op een perceel in het maten- en flierenlandschap waar zich geen bebouwing bevindt. Gelet hierop heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van versterking van de ruimtelijke kwaliteit overeenkomstig de provinciale ambities zoals aangegeven in de Catalogus Gebiedskenmerken zodat in zoverre niet voldaan wordt aan een voorwaarde van artikel 2.1.5, zevende lid, van de Omgevingsverordening om af te wijken van de in artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening bedoelde normerende uitspraken. De vraag of de beoogde uitbreiding voldoet aan de voorwaarde van zwaarwegende sociaal-economische en/of maatschappelijk redenen behoeft dan ook geen bespreking meer.
3.6. Nu het college terecht is uitgegaan van strijd met artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening behoeft hetgeen de raad en [appellante sub 2] hebben aangevoerd inzake artikel 2.1.6 van de Omgevingsverordening geen bespreking, nu dat artikel vereist dat artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening in acht is genomen. Op grond van het voorgaande behoeven eveneens de beroepsgronden met betrekking tot de duurzaamheid van de bedrijfslocatie en de voorgeschiedenis van [appellante sub 2] en haar eerdere uitbreidingsplannen geen bespreking meer.
4. Uit het voorgaande volgt reeds dat het college van gedeputeerde staten zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat provinciale belangen met het oog op een goede ruimtelijke ordening het geven van de reactieve aanwijzing noodzakelijk maken.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
De beroepen zijn ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, voorzitter, en mr. J. Kramer en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van staat.
w.g. Hoekstra w.g. Melse
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2013
191-763.