201300001/1/A1.
Datum uitspraak: 24 juli 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellante B], beiden wonend te Oosterhesselen, gemeente Coevorden, (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant])
tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 22 november 2012 in zaak nr. 12/257 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Coevorden.
Procesverloop
Bij besluit van 12 juli 2011 heeft het college aan [vergunninghouder] omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een werktuigenschuur op het perceel [locatie] te Oosterhesselen (hierna: het perceel).
Bij besluit van 6 maart 2012 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 november 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant] en [belanghebbende] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 juni 2013, waar [appellant], en het college, vertegenwoordigd door mr. P.A. Bakker, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [vergunninghouder], vertegenwoordigd door G.B. Fokker, als partij gehoord.
Overwegingen
1. Het hoger beroep is ingesteld door [appellant] en [belanghebbende]. Ter zitting heeft [appellant] verklaard dat het hoger beroep enkel door hen geacht moet worden te zijn ingesteld. Voorts heeft [appellant] ter zitting het betoog dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de overschrijding van de bouwhoogte niet in geschil is, ingetrokken.
2. Het bouwplan voorziet in het oprichten van een werktuigenschuur van 8,80 m hoog ten behoeve van de berging van werktuigen, de opslag van landbouwproducten en de stalling van motorvoertuigen.
3. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Oosterhesselen" rusten op het perceel de bestemmingen "Wonen" en "Agrarisch gebied". Het bouwplan is, voor zover gelegen binnen de bestemming "Wonen", in strijd met het bestemmingsplan omdat dat gedeelte wordt gebruikt voor de berging dan wel opslag van landbouwproducten. Het bouwplan is, voor zover gelegen binnen de bestemming "Agrarisch gebied", eveneens in strijd met het bestemmingsplan omdat dat gedeelte voor een deel wordt gebruikt als garage ten behoeve van de bewoners van de woning op het naastgelegen perceel Middendorp
4. Het college heeft om realisering van het bouwplan mogelijk te maken met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, gelezen in verbinding met artikel 4, aanhef, onderdeel 1 onder a, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, omgevingsvergunning verleend voor de activiteit gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan. Het college heeft voorts omgevingsvergunning verleend voor de activiteit bouwen.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de omgevingsvergunning diende te worden geweigerd omdat het bouwplan niet past in het dorpsgezicht. Daartoe voert hij aan dat er weliswaar een positief welstandsadvies van het Drents Plateau is afgegeven, maar dat het orgaan wegens dreigend faillissement ten tijde van het opstellen van het advies niet goed functioneerde. Voorts voert hij aan dat het college geen rekening heeft gehouden met de gemeentelijke erfgoednota. Ten slotte voert hij aan dat het college geen rekening heeft gehouden met het verkeer dat de werktuigenschuur dient te bereiken en dat de geluidsoverlast zal toenemen omdat het verkeer een andere route gaat volgen dan voorheen. Bovendien heeft het college geen rekening gehouden met de omstandigheid dat voor de ontsluitingsweg geen vergunning is verleend.
4.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid omgevingsvergunning voor het bouwplan heeft kunnen verlenen. Daarbij heeft de rechtbank terecht in aanmerking genomen dat het college aan het besluit het positieve welstandsadvies van het Drents Plateau van 5 juli 2011 ten grondslag heeft kunnen leggen. Met hetgeen [appellant] in dit verband in hoger beroep heeft aangevoerd, heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat het advies zodanige gebreken vertoont dat het college het niet aan zijn besluit ten grondslag mocht leggen.
In hetgeen [appellant] anderszins in hoger beroep heeft aangevoerd wordt geen aanleiding gevonden voor een ander oordeel. Daartoe wordt overwogen dat de gemeentelijke erfgoednota bij besluit van 5 februari 2013, en derhalve na het besluit van 1 maart 2012, is vastgesteld zodat het college daar geen rekening mee hoefde te houden. Voorts wordt overwogen dat het college zich onweersproken op het standpunt heeft gesteld dat het verkeer niet zal toenemen als gevolg van het te realiseren bouwplan en de te verwachten geluidsoverlast niet van zodanige omvang is dat het de gevraagde vergunning had moeten weigeren. Ten aanzien van de aangelegde ontsluitingsweg wordt overwogen dat de rechtmatigheid hiervan thans niet ter beoordeling staat.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van staat.
w.g. Michiels w.g. Van Driel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2013
414-712.