201302123/1/R1.
Datum uitspraak: 24 juli 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Bussum,
2. [appellanten sub 2], wonend te Bussum,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Bussum,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 11 december 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Oudere Dorp-Vaartweg 26" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellanten sub 2] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 juli 2013, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. J.F. de Groot, advocaat te Amsterdam, en ir. A. Soede, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [partij], bijgestaan door ir. R. Janssen, als partij gehoord.
Overwegingen
Het beroep van [appellant sub 1]
1. Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad.
[appellant sub 1] heeft geen zienswijze tegen het ontwerpplan naar voren gebracht.
Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), zoals dit luidde ten tijde van belang, in samenhang gelezen met artikel 6:13 van de Awb, kan geen beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door de belanghebbende die tegen het ontwerpplan niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij haar redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.
Deze omstandigheid doet zich niet voor. De Afdeling overweegt dat uit de stukken ter zake van de terinzagelegging van het ontwerpplan en de mogelijkheid om een zienswijze naar voren te brengen volgt dat is voldaan aan de in de wet gestelde publicatie-eisen. Het behoort in beginsel tot de eigen verantwoordelijkheid van [appellant sub 1] om op de hoogte te blijven van de procedure en om een zienswijze naar voren te brengen. Dit beginsel kan uitzondering lijden indien [appellant sub 1] er gerechtvaardigd op kon vertrouwen dat zij persoonlijk op de hoogte zou worden gesteld van de terinzagelegging van het ontwerpplan.
In de door [appellant sub 1] gestelde omstandigheid ziet de Afdeling geen rechtvaardiging gelegen voor het niet naar voren brengen van een zienswijze. Hiertoe overweegt de Afdeling dat [appellant sub 1] niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar is toegezegd dat zij op de hoogte zou worden gehouden van de bestemmingsplanprocedure.
Wat betreft het betoog van [appellant sub 1] dat het ontwerpplan ten onrechte niet aan haar is verzonden, overweegt de Afdeling dat uit de Awb noch uit enige andere wettelijke bepaling volgt dat de raad verplicht is belanghebbenden het ontwerpplan toe te zenden.
Het beroep van [appellant sub 1] is niet-ontvankelijk.
Het beroep van [appellanten sub 2]
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
3. [appellanten sub 2] zijn eigenaar van het perceel [locatie A]. Zij betogen na de inspraakprocedure onvoldoende te zijn geïnformeerd over de verdere bestemmingsplanprocedure. Niet alle stukken op basis waarvan het plan is voorbereid en vastgesteld zijn digitaal beschikbaar gesteld. Bovendien worden de stukken in deze procedure niet allemaal aan de belanghebbenden beschikbaar gesteld. Het was door de door de gemeente gekozen procedure van een postzegelplan voor [appellanten sub 2] niet duidelijk in welke fase zij zich konden laten horen. [appellanten sub 2] betogen voorts dat het onzorgvuldig van de raad is dat de uitnodigingsbrief voor de inspraakbijeenkomst ongedateerd was en dat in de Staatscourant een foutieve beroepstermijn werd aangegeven.
3.1. Ingevolge artikel 3.8, eerste lid, van de Wro is op de voorbereiding van een bestemmingsplan afdeling 3.4 van de Awb van toepassing met dien verstande dat in dat artikellid enkele aanvullende voorschriften worden gegeven.
Ingevolge het tweede lid, voor zover thans van belang, wordt het ontwerpbesluit met de hierbij behorende stukken tevens langs elektronische weg beschikbaar gesteld.
Ingevolge artikel 3:11, eerste lid, van de Awb legt het bestuursorgaan het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage.
Ingevolge artikel 3:13, eerste lid, van de Awb zendt het bestuursorgaan, indien het besluit tot een of meer belanghebbenden zal zijn gericht, voorafgaand aan de terinzagelegging het ontwerp toe aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
3.2. Het ontwerpplan is met ingang van 12 september 2012 voor een periode van zes weken ter inzage gelegd. Het vastgestelde bestemmingsplan heeft van 24 januari 2013 tot en met 6 maart 2013 ter inzage gelegen.
3.3. Voor zover het betoog van [appellanten sub 2] erop ziet dat niet alle stukken op basis waarvan het plan is voorbereid en vastgesteld digitaal beschikbaar zijn gesteld, verwijst de Afdeling naar haar uitspraak van 2 december 2009 in zaak nr. 200901438/1/R3, waarin is overwogen dat artikel 3.8, eerste lid, onder a, van de Wro aldus moet worden uitgelegd dat dit in ieder geval de verplichting inhoudt om het ontwerpbestemmingsplan, dat wil zeggen de verbeelding en de planregels, en de toelichting bij het ontwerpbestemmingsplan via elektronische weg beschikbaar te stellen. Deze verplichting strekt zich naar het oordeel van de Afdeling eveneens uit tot de bijlagen die zijn opgenomen bij de planregels en tot de bijlagen die zijn opgenomen bij de plantoelichting en die daarvan onderdeel uitmaken. De Afdeling overweegt dat, zoals de raad ter zitting onweersproken heeft gesteld, in ieder geval deze verplichte stukken langs de elektronische weg beschikbaar zijn gesteld. Anders dan [appellanten sub 2] betogen, gebiedt dit artikel derhalve niet dat alle stukken op basis waarvan het plan is voorbereid langs elektronische weg beschikbaar worden gesteld. Wat betreft het betoog van [appellanten sub 2] dat alle stukken in de bestemmingsplanprocedure aan de belanghebbenden beschikbaar gesteld hadden moeten worden, heeft de Afdeling eerder overwogen in haar uitspraak van 11 april 2012 in zaak nrs. 201201672/1/R1 en 201201672/2/R1 dat een bestemmingsplan zich niet richt tot een of meer belanghebbenden, zodat de raad niet ingevolge artikel 3:13 van de Awb was gehouden [appellanten sub 2] voorafgaand aan de terinzagelegging het ontwerpplan toe te zenden. Ook was de raad niet op grond van enige wettelijke bepaling gehouden [appellanten sub 2] persoonlijk in kennis te stellen van het ontwerpplan.
Voor zover het betoog ziet op de ongedateerde uitnodigingsbrief voor de inspraakbijeenkomst overweegt de Afdeling dat het bieden van inspraak geen deel uitmaakt van de in de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure. Het schenden van een inspraakverplichting, wat daar ook van zij, heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en het bestemmingsplan.
Wat betreft de foutieve vermelding van de beroepstermijn in de Staatscourant heeft de beroepsgrond betrekking op een mogelijke onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit die reeds om die reden de rechtmatigheid van het besluit niet kan aantasten. Deze mogelijke onregelmatigheid kan geen grond vormen voor de vernietiging van het bestreden besluit.
4. [appellanten sub 2] betogen voorts dat het door de gemeente toegezegde contact met de ontwikkelaar niet heeft plaatsgevonden. In dit verband overweegt de Afdeling dat thans aan de orde is het bestemmingsplan. Dit besluit is genomen door de raad. Het contact met de ontwikkelaar kan, wat daar verder ook van zij, niet afdoen aan de rechtmatigheid van het besluit.
5. [appellanten sub 2] stellen dat de raad eerdere studies met betrekking tot de bebouwingshoogte en -dichtheid, de afstand tot aangrenzende bouwwerken en de mate van aaneengeslotenheid van de bebouwing, ten onrechte niet heeft meegenomen in het vastgestelde plan. De Afdeling overweegt dat zij deze beroepsgrond in het beroepschrift niet hebben gemotiveerd. In de zienswijze is weliswaar een nadere uiteenzetting gegeven onder verwijzing naar de "Gebiedsvisie Brinklaan Noord" en de "Nota van uitgangspunten Brinklaan Noord" maar de raad is hierop ingegaan in de overwegingen van het bestreden besluit. [appellanten sub 2] hebben geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze onjuist zou zijn.
6. [appellanten sub 2] betogen dat het plan zal leiden tot een aantasting van hun woon- en leefklimaat in de vorm van vermindering van privacy, bezonning en uitzicht. In dit verband wijzen zij erop dat de bezonningsstudie die ten grondslag ligt aan het plan, niet juist is. Tevens vrezen zij dat de verkoopbaarheid van hun perceel nadelig wordt beïnvloed.
6.1. De raad stelt dat het plan geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellanten sub 2] met zich brengt.
De raad wijst erop dat naar aanleiding van de reacties op het voorontwerpbestemmingsplan het bouwvlak een halve meter richting de Vaartweg is geschoven. Daarbij stelt de raad dat de privacy van de bewoners van de woningen aan de [locatie A-I] gewaarborgd wordt doordat de derde verdieping van de voorziene woningen wordt teruggelegd en op het dak aan de achterzijde geen dakterrassen zijn toegestaan. Bovendien zal de initiatiefnemer de schutting net zo hoog maken als de aangrenzende garages.
Wat betreft de bezonning stelt de raad dat naar aanleiding van de zienswijze de bezonningsstudie is aangepast en dat hij geen reden heeft om aan te nemen dat deze niet juist is. Uit de bezonningsstudie blijkt dat over het hele jaar genomen, de bezonningssituatie na uitvoering van het bestemmingsplan beter is dan in de huidige situatie. Weliswaar zal in juli om 20.30 uur minder zon in de tuinen van de percelen aan de [locatie A-I] schijnen, maar in diezelfde maand zal om 18.30 uur meer bezonning in de tuinen zijn, aldus de raad.
6.2. Het plan voorziet in de bouwmogelijkheid van vijf grondgebonden woningen aan de Vaartweg 26. De gronden waarop het plan is voorzien hebben de bestemmingen "Wonen" en "Tuin". Op de verbeelding is een bouwvlak aangegeven. Aan de strook van de gronden met de bestemming "Wonen" binnen het bouwvlak, van ongeveer 3 m aan de voorkant en aan de achterkant, geldt een maximumbouwhoogte van 6,5 m. Voor het middelste gedeelte van de woningen geldt een maximumbouwhoogte van 9,5 m.
Ingevolge artikel 4, lid 4.1, zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor wonen, aan huis gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten en bij deze bestemming behorende voorzieningen.
Ingevolge lid 4.2.1 gelden voor hoofdgebouwen op de voor "Wonen" aangewezen gronden de volgende regels:
a. hoofdgebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
b. de bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding "maximale bouwhoogte (m)" aangegeven bouwhoogte (…)
Ingevolge lid 4.2.2 geldt voor aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen op de voor "Wonen" aangewezen gronden dat de bouwhoogte niet meer dan 5 m mag bedragen.
Ingevolge lid 4.3.2 zijn dakterrassen uitsluitend toegestaan indien deze gericht zijn naar de voorgevel van het hoofdgebouw.
6.3. In paragraaf 1.1 van de plantoelichting staat dat de thans aanwezige bebouwing bestaat uit een bedrijfsruimte en een voormalige woning die verbonden zijn door een eenlaags bouwvolume. De gebouwen waren in gebruik als steenhouwerij. Deze bebouwing zal worden gesloopt om plaats te maken voor de vijf woningen. Doel van deze ontwikkeling is het revitaliseren van de locatie door het creëren van vijf woningen die in uitstraling de van oudsher bekende industriële plek accentueren en in materialisering aansluiting zoeken bij de aangrenzende woningen. Vanuit het oogpunt van toekomstige ontwikkelingen, zoals die zijn geformuleerd in de "Nota van Uitgangspunten Brinklaan Noord", is een bedrijfsmatig gebruik van de bestaande gebouwen niet wenselijk. De Vaartweg zal zich ontwikkelen naar een woonstraat.
6.4. De raad heeft ten behoeve van het plan een bezonningsstudie laten verrichten door adviesbureau RBOI. Met behulp van een computermodel is de schaduwwerking berekend op verschillende tijdstippen tijdens de dag in de winter, het voorjaar, de zomer en het najaar.
6.5. De kortste afstand tussen het plangebied en het perceel [locatie A] bedraagt ongeveer 8 m. De afstand tussen het in het plan opgenomen bouwvlak en het perceel [locatie A] is ongeveer 15 m.
6.6. De Afdeling overweegt dat in het algemeen aan een voorheen geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. In dit geval heeft de raad ervoor gekozen om de thans aanwezige steenhouwerij met een maximale bouwhoogte van 6 m te vervangen door vijf grondgebonden woningen met een maximale bouwhoogte van 9,5 m.
Niet kan worden uitgesloten dat de voorziene nieuwbouw zal leiden tot enige aantasting van het uitzicht voor [appellanten sub 2]. De Afdeling overweegt echter dat, gelet op de afstand van ongeveer 15 m tussen het voorziene bouwvlak en het perceel [locatie A], de maximumbouwhoogte van 9,5 m, de omstandigheid dat op het desbetreffende perceel een steenhouwerij gevestigd was en de ligging van de woning van [appellanten sub 2] in een stedelijke omgeving, de aantasting van het uitzicht niet zodanig is dat de raad daaraan een doorslaggevend gewicht had moeten toekennen.
Gelet op de afstand van ongeveer 8 m tussen het plangebied en het perceel [locatie A] heeft de raad tevens de aantasting van de privacy van [appellanten sub 2], wat betreft hun slaapkamer op de begane grond en tuin aan de zijde van de voorziene nieuwbouw, niet onaanvaardbaar hoeven achten. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de derde verdieping van de voorziene woningen wordt teruggelegd ten opzichte van de achtergevel en dat aan de achterzijde van deze woningen, gericht naar de achterzijde van het perceel [locatie A], geen dakterrassen mogen worden gerealiseerd.
Wat betreft de bezonning stelt de Afdeling vast dat de raad naar aanleiding van de zienswijze de bezonningsstudie heeft aangepast. De Afdeling overweegt dat [appellanten sub 2] in hun beroepschrift deze studie niet gemotiveerd hebben bestreden. Reeds gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de nieuwe bebouwing niet zal leiden tot een noemenswaardige vermindering van de bezonning op het perceel van [appellanten sub 2].
Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de raad bij de afweging van de betrokken belangen in redelijkheid een groter gewicht heeft kunnen toekennen aan het realiseren van de voorziene woningbouw dan aan de belangen van [appellanten sub 2] bij behoud van een onveranderde omgeving.
6.7. Wat de eventueel nadelige invloed van de nieuwbouw op de waarde van het perceel betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de nieuwbouw aan de orde zijn.
Het betoog faalt.
7. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellanten sub 2] ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 1] niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep van [appellanten sub 2] ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Z. Huszar, ambtenaar van staat.
w.g. Simons-Vinckx w.g. Huszar
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2013
533-770.