201301499/1/V6.
Datum uitspraak: 24 juli 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (hierna: de staatssecretaris),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland van 9 januari 2013 in zaak nr. 12/701 in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: de minister).
Procesverloop
Bij besluit van 18 november 2011 heeft de minister het verzoek van [verzoeker] om haar het Nederlanderschap te verlenen (hierna: het verzoek), afgewezen.
Bij besluit van 6 april 2012 heeft de minister het daartegen door [verzoeker] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 januari 2013 heeft de rechtbank het daartegen door [verzoeker] ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en de minister opgedragen opnieuw op het gemaakte bezwaar te beslissen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 juni 2013, waar de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. A.W. van den Berg, werkzaam bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie, en [verzoeker], bijgestaan door [gemachtigde], zijn verschenen.
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorganger.
2. Uit de Rijkswet op het Nederlanderschap en de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 (hierna: de Handleiding) volgt dat het aan de desbetreffende verzoeker is om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen en dat het aan de staatssecretaris is om te beoordelen of de identiteit en nationaliteit van de desbetreffende verzoeker met de door hem overgelegde stukken zijn komen vast te staan. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 5 oktober 2011 in zaak nr. 201101945/1/V6) is de verlening van het Nederlanderschap, gelet op de daaraan verbonden gevolgen, een zaak van groot gewicht en is de staatssecretaris dan ook bevoegd om te eisen dat de desbetreffende verzoeker op de in de Handleiding neergelegde wijze zijn identiteit en nationaliteit aantoont, onder meer door het overleggen van een geldig buitenlands reisdocument (paspoort). Nu voor de verlening van het Nederlanderschap vereist is dat de desbetreffende verzoeker zijn identiteit en nationaliteit aantoont, mag van een verzoeker die stelt in dit verband in bewijsnood te verkeren worden gevergd dat hij dit aantoont.
3. De staatssecretaris betoogt, onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van de Afdeling, dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij zich niet op het standpunt heeft mogen stellen dat de door [verzoeker] eerst in beroep ingediende stukken reeds bij het verzoek, doch uiterlijk in de bezwaarfase, hadden dienen te worden ingediend. Het laten overkomen van de taskera van 5 september 2004, met nummer 116252, uit Afghanistan is de enige poging die [verzoeker] in de bestuurlijke fase ter verkrijging van de benodigde documenten heeft ondernomen. Voorts is zij door de Afghaanse ambassade geïnformeerd over de wijze waarop zij aan de benodigde documenten zou kunnen komen. Niet valt in te zien waarom van [verzoeker] niet kon worden gevergd de voor naturalisatie benodigde documenten eerder over te leggen dan zij heeft gedaan, aldus de staatssecretaris.
3.1. Niet in geschil is dat [verzoeker] bij het verzoek een taskera van 5 september 2004, met nummer 116252, heeft overgelegd en dat zij bij brief van 4 september 2012 een kopie van een taskera van 27 juli 2012, met nummer 6456301, en een gelegaliseerde brief van de Afghaanse ambassade te Den Haag, van 28 augustus 2012, heeft overgelegd.
3.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 5 oktober 2011 in zaak nr. 201101945/1/V6), is het aan de staatssecretaris om te oordelen of de identiteit met behulp van de overgelegde stukken is komen vast te staan. Ingevolge artikel 31, vijfde lid, van het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap (hierna: het Besluit) kan de staatssecretaris nationaliteit- en identiteitvaststellende documenten verlangen. De staatssecretaris is, wegens de aan het verlenen van het Nederlanderschap verbonden gevolgen, bevoegd op de daartoe geëigende wijze bewijs van de ingevolge artikel 31, eerste lid, van het Besluit bij een naturalisatieverzoek te verstrekken gegevens te verlangen.
3.3. Zoals de Afdeling evenzeer eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 26 september 2012 in zaak nr. 201112440/1/V6) volgt uit de Handleiding dat het aan een verzoeker is om bij het indienen van het verzoek de benodigde documenten over te leggen.
De staatssecretaris heeft [verzoeker] in de gelegenheid gesteld om de benodigde documenten over te leggen en aldus het gestelde verzuim te herstellen. Dat [verzoeker] op 4 september 2012 bij de rechtbank een kopie van een gelegaliseerde taskera heeft overgelegd en, naar zij ter zitting bij de Afdeling heeft gesteld, tevergeefs vele pogingen heeft ondernomen om de taskera via de Afghaanse ambassade te Den Haag te verkrijgen, laat onverlet dat het aan haar was om dat reeds in de bestuurlijke fase te doen. In die fase heeft [verzoeker], ter verkrijging van de benodigde documenten, slechts gestaafd dat zij de taskera van 5 september 2004, met nummer 116252, uit Afghanistan heeft laten overkomen. Onder deze omstandigheden heeft de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat niet valt in te zien waarom niet van [verzoeker] kon worden gevergd de benodigde documenten eerder te overleggen dan zij heeft gedaan. De rechtbank heeft dat niet onderkend. In het verlengde daarvan heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat het besluit van 6 april 2012 ondeugdelijk is gemotiveerd en daarom voor vernietiging in aanmerking komt.
Het betoog slaagt.
4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 6 april 2012 toetsen in het licht van de daartegen in beroep voorgedragen beroepsgronden, voor zover die, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, nog bespreking behoeven.
5. [verzoeker] betoogt dat de staatssecretaris zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door haar bij haar verzoek overgelegde documenten niet voldoende zijn om haar identiteit vast te stellen. Zij heeft reeds in 2004 aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst een gelegaliseerde taskera van 5 september 2004, met nummer 116252, overgelegd. Voorts betoogt [verzoeker] dat zij door de Afghaanse ambassade in Den Haag slecht is voorgelicht over het verkrijgen van de benodigde documenten en dat zij uiteindelijk zelf de benodigde documenten in Afghanistan heeft verkregen, hetgeen een lastige en kostbare procedure is geweest.
5.1. [verzoeker] heeft bij haar verzoek een niet gelegaliseerde taskera van 5 september 2004, met nummer 116252, overgelegd. Reeds omdat het om een niet gelegaliseerd stuk gaat, heeft de staatssecretaris terecht vastgesteld dat [verzoeker] haar identiteit, met de door haar overgelegde documenten, niet heeft aangetoond.
5.2. Voor zover [verzoeker] betoogt dat zij in bewijsnood verkeert, kan dit betoog, nu zij alsnog in het bezit van een gelegaliseerde taskera van 27 juli 2012, met nummer 6456301, is gekomen, reeds daarom niet slagen.
Het betoog faalt.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland van 9 januari 2013 in zaak nr. 12/701;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.M. Woestenburg-Bertels, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Woestenburg-Bertels
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2013
501-766.