ECLI:NL:RVS:2013:470

Raad van State

Datum uitspraak
24 juli 2013
Publicatiedatum
24 juli 2013
Zaaknummer
201300220/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning en projectbesluit voor uitbreiding varkensstallen in Nijensleek

In deze zaak heeft de Raad van State op 24 juli 2013 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Assen. Het college van burgemeester en wethouders van Westerveld had op 6 december 2011 geweigerd om een projectbesluit te nemen en een bouwvergunning te verlenen voor de uitbreiding en aanpassing van varkensstallen op het perceel [locatie] te Nijensleek. De rechtbank had het beroep van [appellant] ongegrond verklaard, waarop [appellant] in hoger beroep ging.

De Raad van State oordeelde dat het bouwplan in strijd was met het bestemmingsplan "Buitengebied Vledder", omdat de uitbreiding van de stallen tot 18.000 m² niet paste binnen het bebouwingsvlak van 10.000 m². [appellant] had eerder verzocht om herziening van het bestemmingsplan, maar het college had in 2010 geweigerd om het bestemmingsplan vast te stellen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het college niet het gerechtvaardigd vertrouwen had gewekt dat een projectbesluit zou worden genomen, ondanks eerdere communicatie en gesprekken met de wethouder.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college in redelijkheid had kunnen weigeren om een projectbesluit te nemen en een reguliere bouwvergunning te verlenen. Het betoog van [appellant] dat het college schadevergoeding had moeten bieden, werd eveneens verworpen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201300220/1/A1.
Datum uitspraak: 24 juli 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante] en anderen, gevestigd dan wel wonend te Nijensleek, gemeente Westerveld (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),
tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 27 november 2012 in zaak nr. 12/380 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Westerveld.
Procesverloop
Bij besluit van 6 december 2011 heeft het college geweigerd ten behoeve van [appellant] een projectbesluit te nemen en bouwvergunning te verlenen voor het uitbreiden en aanpassen van de stallen op het perceel [locatie] te Nijensleek (hierna: het perceel).
Bij besluit van 26 april 2012 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 november 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 juni 2013.
Overwegingen
1. Het bouwplan voorziet in de uitbreiding van varkensstallen op het perceel tot 18.000 m² en is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied Vledder", omdat het bouwplan niet past binnen het bebouwingsvlak van 10.000 m².
2. [appellant] heeft het college bij brief van 28 juni 2008 verzocht het bestemmingsplan te herzien ten behoeve van de vergroting van het bebouwingsvlak tot 20.000 m². Het college heeft vervolgens het ontwerpbestemmingsplan "[locatie] te Nijensleek" ter inzage gelegd en de raad van de gemeente Westerveld voorgesteld dit bestemmingsplan vast te stellen.
Bij besluit van 16 december 2010 heeft de raad geweigerd het bestemmingsplan vast te stellen.
Bij uitspraak van 8 februari 2012 in zaak nr. 201103714/1/R4 heeft de Afdeling het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Bij brief van 1 juni 2011 heeft [appellant] het college verzocht de aanvraag om bouwvergunning van 11 maart 2009, ingediend naar aanleiding van het verzoek om herziening van het bestemmingsplan, tevens aan te merken als een aanvraag om een projectbesluit als bedoeld in artikel 3.10 van de Wet ruimtelijke ordening.
Bij besluit van 6 december 2011 heeft het college geweigerd een projectbesluit te nemen en bouwvergunning te verlenen, omdat het bouwplan niet in overeenstemming is met de oppervlakte en andere uitgangspunten voor agrarische bedrijven in de gemeente Westerveld welke zijn opgenomen in het ontwerpbestemmingsplan "Buitengebied Westerveld".
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college was gehouden een projectbesluit te nemen en een reguliere bouwvergunning te verlenen, nu het vertrouwen heeft gewekt dat medewerking zou worden verleend aan een vergroting van het bebouwingsvlak. Zij verwijst daartoe naar een brief van het college van 21 juni 2005, de daar bijbehorende principebeoordeling, een brief van 5 juni 2008 en persoonlijke gesprekken in november 2008 met een wethouder van de gemeente Westerveld.
3.1. Bij brief van 21 juni 2005 heeft het college aan [appellant] medegedeeld dat het in principe bereid is mee te werken aan een bebouwingsvlak van maximaal 20.000 m² en heeft het de keuze aan [appellant] gelaten om een aanvraag om vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in te dienen of een partiële herziening van het bestemmingsplan te vragen. Met die brief heeft het college, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, niet het gerechtvaardigd vertrouwen gewekt dat zonder meer een vrijstelling zal worden verleend dan wel een projectbesluit zal worden genomen, indien een aanvraag daartoe - op welk moment dan ook - zou worden ingediend. De voorwaarden voor medewerking zijn in een bij die brief behorend document "principebeoordeling bedrijfsuitbreiding [appellant]" neergelegd, die samengevat weergegeven inpassingsmaatregelen betreffen. Voorts blijkt uit de brief van 21 juni 2005 dat het verschil tussen een vrijstellingsprocedure en een herzieningsprocedure aan [appellant] kenbaar is gemaakt. Bij brief van 28 juni 2005 heeft [appellant] het college verzocht het bestemmingsplan te herzien, zodat de raad bevoegd was hierover een besluit te nemen. Dit betekent, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, dat de bereidheid van het college om medewerking te verlenen aan het verzoek op dat moment alleen nog kon bestaan uit het in procedure brengen van de partiële herziening van het bestemmingsplan ten behoeve van de vergroting van het bebouwingsvlak. Het college heeft vervolgens de raad voorgesteld om een bestemmingsplan vast te stellen dat een bebouwingsvlak van maximaal 20.000 m² op het perceel mogelijk maakt, zodat het daarmee heeft gehandeld in overeenstemming met de toegezegde bereidheid om medewerking te verlenen in de brief van 21 juni 2005. De brief van 5 juni 2008 betreft een verwijzing naar de brief van 21 juni 2005, zodat ten aanzien daarvan wordt verwezen naar hetgeen hierover is overwogen.
De stellingname van [appellant] dat de wethouder in meerdere gesprekken het vertrouwen heeft gewekt dat medewerking zal worden verleend aan de bouwplannen, treft geen doel, omdat de wethouder niet bevoegd is een besluit te nemen op een aanvraag om een vrijstelling dan wel een projectbesluit. Bovendien kan hij de gemeenteraad niet binden. Daarbij komt dat ook de wethouder heeft gehandeld in overeenstemming met het door hem gewekte vertrouwen dat een ontwerpbestemmingsplan in procedure zou worden gebracht.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college niet het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat ook na het in procedure brengen van het ontwerpbestemmingsplan een projectbesluit zal worden genomen, indien daartoe een aanvraag zou worden ingediend, en al helemaal niet als de raad zou besluiten het plan niet vast te stellen. Van het college kan in het algemeen niet worden verwacht dat het, na een weigering van de raad een bestemmingsplan vast te stellen, toch een projectbesluit neemt met eenzelfde strekking.
De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat het college in redelijkheid heeft kunnen weigeren een projectbesluit te nemen en voorts terecht heeft geweigerd een reguliere bouwvergunning te verlenen.
Het betoog faalt.
4. Het betoog van [appellant] dat het college de door hem geleden schade had moeten compenseren, faalt evenzeer. Nu het college na het raadsbesluit tot weigering de partiële herziening van het bestemmingsplan vast te stellen niet het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat het een projectbesluit zou nemen, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college niet hoefde te bezien of compensatie in de rede lag.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Graaff-Haasnoot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2013
531-776.