ECLI:NL:RVS:2013:468

Raad van State

Datum uitspraak
24 juli 2013
Publicatiedatum
24 juli 2013
Zaaknummer
201300124/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening kinderopvangtoeslag en terugvordering door de Belastingdienst

In deze zaak gaat het om de herziening van de definitief toegekende kinderopvangtoeslag aan [appellante] over het jaar 2007 door de Belastingdienst. Bij besluit van 14 september 2011 heeft de Belastingdienst de kinderopvangtoeslag herzien vastgesteld op nihil en een bedrag van € 9.954,00 teruggevorderd. Dit besluit is aangevuld bij een besluit van 29 september 2011. De rechtbank 's-Gravenhage heeft in een eerdere uitspraak op 25 oktober 2012 het beroep van [appellante] tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna [appellante] hoger beroep heeft ingesteld.

De Belastingdienst heeft in haar besluiten aangevoerd dat de overeenkomst met het gastouderbureau, die door [appellante] is overgelegd, geen ondertekeningsdatum bevatte, wat aanleiding gaf tot de herziening van de kinderopvangtoeslag. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Belastingdienst op goede gronden de herziening heeft doorgevoerd, omdat [appellante] niet had kunnen weten dat zij in de tussenliggende periode geen aanspraak had op de toeslag.

In hoger beroep heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de zaak behandeld. De Afdeling oordeelt dat de Belastingdienst niet aannemelijk heeft gemaakt dat [appellante] op het moment van de definitieve toekenning wist dat de toeslag tot een te hoog bedrag was toegekend. De Afdeling verklaart het hoger beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de rechtbank en herroept het besluit van 14 september 2011. De eerdere definitieve toekenning van de kinderopvangtoeslag wordt hersteld, en de Belastingdienst wordt gelast het griffierecht aan [appellante] te vergoeden.

Uitspraak

201300124/1/A2.
Datum uitspraak: 24 juli 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 25 oktober 2012 in zaak nr. 12/3830 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 14 september 2011, voor zover hier van belang, aangevuld bij besluit van 29 september 2011 (hierna tezamen: het besluit van 14 september 2011), heeft de Belastingdienst de definitief toegekende kinderopvangtoeslag voor [appellante] over 2007 herzien vastgesteld op nihil en € 9.954,00 van haar teruggevorderd.
Bij besluit van 29 maart 2012, voor zover hier van belang, aangevuld bij besluit van 13 april 2012 (hierna tezamen: het besluit van 29 maart 2012), heeft de Belastingdienst het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond en voor het overige ongegrond verklaard en de definitief toegekende kinderopvangtoeslag over 2007 herzien vastgesteld op € 6.747,00.
Bij uitspraak van 25 oktober 2012 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 juli 2013, waar [appellante], in persoon, en de Belastingdienst, vertegenwoordigd door mr. drs. J.H.E. van der Meer, werkzaam bij de Belastingdienst, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: Wko), zoals deze luidde ten tijde van belang, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) van toepassing, met uitzondering van artikel 49.
Ingevolge artikel 52 geschiedt kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.
Ingevolge artikel 21, eerste lid, van de Awir, kan de Belastingdienst een toegekende tegemoetkoming herzien: a. op grond van feiten of omstandigheden waarvan de Belastingdienst bij de toekenning redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de tegemoetkoming vermoedelijk tot een te hoog bedrag is toegekend, of b. indien de tegemoetkoming tot een te hoog bedrag is toegekend en de belanghebbende of zijn partner dit wist of behoorde te weten.
2. [appellante] heeft op 24 juli 2007 kinderopvangtoeslag aangevraagd met ingang van 1 april 2007.
Bij besluit van 7 september 2007 is het voorschot kinderopvangtoeslag over 2007 bepaald op € 20.286,00. Bij besluit van 28 december 2007 is dit herzien vastgesteld op € 9.612,00.
Ter controle voorafgaand aan de definitieve vaststelling van de kinderopvangtoeslag over 2007, heeft de Belastingdienst [appellante] verzocht om aanvullende informatie over de uren en de kosten van kinderopvang over dat jaar.
Bij besluit van 19 juni 2010 heeft de Belastingdienst de kinderopvangtoeslag over 2007 definitief op € 9.954,00 vastgesteld.
Bij brieven van 21 juni 2011 en 24 augustus 2011 heeft de Belastingdienst [appellante] om aanvullende informatie verzocht ten aanzien van de kinderopvang over 2007.
Aan het besluit van 14 september 2011, voor zover hier van belang, heeft de Belastingdienst ten grondslag gelegd dat de door [appellante] overgelegde overeenkomst met het gastouderbureau over 2007 geen ondertekeningsdatum bevat.
Aan het besluit van 29 maart 2012 heeft hij tevens ten grondslag gelegd, onder verwijzing naar artikel 52 van de Wko, dat in deze overeenkomst geen ingangsdatum is vermeld. Als tegemoetkoming heeft de Belastingdienst de kinderopvangtoeslag in laten gaan op de dag waarop het aanmeldingsformulier van het gastouderbureau door [appellante] is ondertekend, te weten 28 juni 2007.
3. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Belastingdienst op goede gronden de definitief toegekende kinderopvangtoeslag over 2007 heeft herzien en de ingangsdatum op 28 juni 2007 heeft vastgesteld. Daarbij heeft zij overwogen dat in artikel 52 van de Wko is bepaald dat kinderopvang op basis van een overeenkomst met het gastouderbureau plaatsvindt en dat [appellante] behoorde te weten, nu de kinderopvangtoeslag weliswaar met ingang van 1 april 2007 was aangevraagd maar de inschrijving bij het gastouderbureau pas op 28 juni 2007 was geregeld, dat zij in de tussenliggende periode geen aanspraak had op kinderopvangtoeslag.
4. [appellante] betoogt dat de rechtbank aldus heeft miskend dat zij niet wist noch behoorde te weten dat zij in voormelde tussenliggende periode geen aanspraak had op kinderopvangtoeslag. Zij voert hiertoe aan dat de overeenkomst met het gastouderbureau is aangegaan per 1 april 2007 en dat die ingangsdatum ook blijkt uit de door haar overgelegde stukken, te weten het jaaroverzicht 2007, het inschrijvingsbewijs van het gastouderbureau, de facturen van het gastouderbureau en een bankafschrift waaruit haar betaling aan het gastouderbureau over de periode april tot en met december 2007 volgt. Dat het aanmeldingsformulier van een latere datum is, doet hier volgens [appellante] niet aan af, nu kinderopvangtoeslag met terugwerkende kracht kan worden aangevraagd, zoals het gastouderbureau haar heeft medegedeeld en de Belastingdienst heeft bevestigd.
4.1. Met het besluit van 19 juni 2010 heeft de aan [appellante] toegekende kinderopvangtoeslag over 2007 een definitief karakter gekregen. De mogelijkheden om een definitieve toekenning in het nadeel van de belanghebbende te herzien, als hier aan de orde, zijn in de artikelen 20 en 21 van de Awir geregeld. De Belastingdienst heeft aan de herziening artikel 21, eerste lid, aanhef en onder b, ten grondslag gelegd.
De Belastingdienst heeft niet aannemelijk gemaakt dat [appellante] op het moment van de definitieve toekenning wist dat deze tot een te hoog bedrag is toegekend. Er is ook geen grond voor het oordeel dat zij dit behoorde te weten. Dat de overeenkomst met het gastouderbureau geen ondertekenings- en ingangsdatum bevat, betekent niet dat [appellante] behoorde te weten dat de definitieve tegemoetkoming bij het besluit van 19 juni 2010 wegens het ontbreken van die data te hoog was vastgesteld. Dat [appellante] zich eerst na de ingangsdatum van de kinderopvangtoeslag van 1 april 2007 bij het gastouderbureau heeft aangemeld en zich met terugwerkende kracht heeft ingeschreven, zoals volgt uit de onder 4 genoemde stukken die door [appellante] zijn overgelegd en haar verklaring ter zitting, is eveneens onvoldoende voor het oordeel dat zij behoorde te weten dat de kinderopvangtoeslag om die reden te hoog was vastgesteld. Het betoog slaagt.
5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 29 maart 2012 van de Belastingdienst, voor zover dit ziet op het berekeningsjaar 2007, alsnog gegrond verklaren. Dit onderdeel van het besluit komt wegens strijd met artikel 21 van de Awir voor vernietiging in aanmerking. De Afdeling zal in de zaak voorzien door het besluit van 14 september 2011, voor zover dit ziet op het berekeningsjaar 2007, te herroepen, nu aan dat besluit eveneens ten grondslag ligt dat de overeenkomst met het gastouderbureau geen ondertekeningsdatum bevat. Dit betekent dat het besluit van 19 juni 2010 herleeft. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 29 maart 2012, voor zover vernietigd.
6. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het door [appellante] ingestelde hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 25 oktober 2012 in zaak nr. 12/3830;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep tegen het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 29 maart 2012, kenmerk BEZ13 BT07, voor zover dit ziet op 2007, en het besluit van 13 april 2012, kenmerk 1351.51.946.T.07.6.0801, gegrond;
IV. vernietigt dit besluit van 29 maart 2012, in zoverre, en dit besluit van 13 april 2012;
V. herroept het besluit van 14 september 2011, kenmerk TWK C KTO BT11, voor zover dit ziet op 2007, en het besluit van 29 september 2011, kenmerk 1351.51.946.T07.6.0601;
VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 29 maart 2012, voor zover vernietigd, en van het vernietigde besluit van 13 april 2012;
VII. gelast dat de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 274,00 (zegge: tweehonderdvierenzeventig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Bindels
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2013
85-615.