ECLI:NL:RVS:2013:463

Raad van State

Datum uitspraak
24 juli 2013
Publicatiedatum
24 juli 2013
Zaaknummer
201210851/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van zorgtoeslag en huurtoeslag op basis van verblijfsstatus partner

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen, die op 4 oktober 2012 haar beroep ongegrond verklaarde. De Belastingdienst had op 21 april 2012 de aan [appellante] toegekende voorschotten zorgtoeslag en huurtoeslag over het jaar 2012 herzien en vastgesteld op nihil. Dit besluit was gebaseerd op het feit dat de partner van [appellante], [echtgenoot], geen rechtmatig verblijf had in Nederland. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst zich op de gegevens van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) mocht baseren en dat er geen recht op de toeslagen was.

[appellante] stelde in hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de Belastingdienst niet verder onderzoek had hoeven doen naar de verblijfsstatus van haar partner. Zij voerde aan dat [echtgenoot] rechtmatig verblijf had op basis van de Richtlijn 2004/38/EG, omdat hij als haar echtgenoot recht had op verblijf in Nederland. De Belastingdienst had echter vastgesteld dat [echtgenoot] geen rechtmatig verblijf had, wat werd ondersteund door een besluit van de IND.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling oordeelde dat de Belastingdienst zich terecht had gebaseerd op het standpunt van de IND en dat er voldoende onderzoek was gedaan naar de verblijfsstatus van [echtgenoot]. Aangezien [echtgenoot] geen rechtmatig verblijf had, had [appellante] geen aanspraak op de toeslagen. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

201210851/1/A2.
Datum uitspraak: 24 juli 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Delfzijl,
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 4 oktober 2012 in zaak nr. 12/632 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 21 april 2012 heeft de Belastingdienst de aan [appellante] toegekende voorschotten zorgtoeslag en huurtoeslag over het jaar 2012 herzien en vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 21 mei 2012 heeft de Belastingdienst het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 oktober 2012 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brieven van 14 mei 2013 heeft de Afdeling vragen aan partijen gesteld.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De Belastingdienst heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 mei 2013, waar de Belastingdienst, vertegenwoordigd door mr. C.J.M. Kluytmans, werkzaam bij de Belastingdienst, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 9, tweede lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) heeft de belanghebbende geen aanspraak op een tegemoetkoming, ingeval de partner van de belanghebbende een vreemdeling is die niet rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000).
2. [appellante] heeft de Nederlandse nationaliteit. Zij is sinds 29 maart 2011 gehuwd met [echtgenoot]. Hij heeft de Guineese nationaliteit. Beiden zijn enige tijd ingeschreven geweest op een adres te [plaats], Duitsland. Zij hebben zich 29 september 2011 gemeld bij de gemeente Delfzijl en zijn de volgende dag ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: de GBA) op een adres te Delfzijl.
2.1. De Belastingdienst heeft bepaald dat [appellante] over het berekeningsjaar 2012 geen recht heeft op voorschotten zorgtoeslag en huurtoeslag, omdat haar partner, [echtgenoot], geen rechtmatig verblijf houdt in Nederland. Daaraan heeft de Belastingdienst ten grondslag gelegd dat uit de van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: de IND) ontvangen gegevens blijkt dat [echtgenoot] geen rechtmatig verblijf heeft in de zin van artikel 8 van de Vw 2000. De Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van de Richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG (PB 2004 L 158; hierna: de Richtlijn), waar [appellante] zich op heeft beroepen, is in haar situatie niet van toepassing, aldus de Belastingdienst.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de Belastingdienst bij zijn besluitvorming mocht uitgaan van de gegevens die hij van de IND had verkregen. Volgens [appellante] had de Belastingdienst verder onderzoek moeten doen naar de verblijfsstatus van [echtgenoot]. In verband hiermee voert zij aan dat [echtgenoot] rechtmatig verblijf houdt, omdat hij, als haar echtgenoot, op grond van de Richtlijn een van haar Unieburgerschap afgeleid verblijfsrecht heeft. Ter onderbouwing hiervan wijst [appellante] op het ten behoeve van [echtgenoot] afgegeven Bewijs van bekendmaking bij de GBA, waaruit volgens haar het rechtmatig verblijf blijkt.
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 20 december 2006 in zaak nr. 200603802/1), wordt rechtmatig verblijf op de voet van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en de daaruit voortvloeiende Verordeningen en Richtlijnen daaraan rechtstreeks ontleend, onafhankelijk van de afgifte door de autoriteiten van de lidstaat van ontvangst van enig document, dat slechts het bestaan van dit recht bevestigt.
Het vorenstaande brengt mee dat uit het Bewijs van bekendmaking bij de GBA op zichzelf niet een dergelijk rechtmatig verblijf kan worden afgeleid. Het Bewijs van bekendmaking bij de GBA is immers door de gemeente aan [echtgenoot] afgegeven ten behoeve van zijn aanvraag om een document waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt.
3.2. In dit geval heeft [appellante], als burger van de Unie, met [echtgenoot], die de nationaliteit heeft van een derde land, verbleven in Duitsland, een andere lidstaat. Of aan [echtgenoot], na de terugkeer van beiden naar Nederland, op grond van een analoge toepassing van de Richtlijn (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 5 oktober 2012 in zaak nr. 201011889/T1/V4 en 201108529/T1/V4) een verblijfsrecht hier te lande toekomt, dient door de Belastingdienst in overleg met de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, althans de onder hem ressorterende IND, genoegzaam te worden onderzocht.
3.3. De Belastingdienst heeft zich gebaseerd op het standpunt van de IND over het verblijfsrecht van [echtgenoot], zoals dit ook tot uitdrukking komt in het besluit van 1 oktober 2012 waarbij de aanvraag van [echtgenoot] om een document waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, is afgewezen. Aan dit standpunt ligt genoegzaam onderzoek naar de op dat moment bij de IND bekende feiten en omstandigheden ten grondslag. De Belastingdienst mocht daar bij de in geding zijnde besluitvorming van uitgaan. Nu, hiervan uitgaande, [echtgenoot], als partner van [appellante], geen rechtmatig verblijf hield in de zin van artikel 8 van de Vw 2000, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de Belastingdienst zich op het standpunt heeft mogen stellen dat [appellante] geen aanspraak heeft op voorschotten zorgtoeslag en huurtoeslag.
3.4. Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. R.J.J.M. Pans, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van staat.
w.g. Slump w.g. Poot
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2013
47-710.