ECLI:NL:RVS:2013:454

Raad van State

Datum uitspraak
19 juli 2013
Publicatiedatum
24 juli 2013
Zaaknummer
201209174/2/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
  • I.W.M.J. Bossmann
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 19 juli 2013 uitspraak gedaan over een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in het kader van een hoger beroep van een vreemdeling tegen een besluit van de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel. De vreemdeling had op 27 augustus 2012 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke aanvraag door de minister was afgewezen. De vreemdeling had hiertegen beroep ingesteld, maar de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage had op 14 september 2012 het beroep ongegrond verklaard. Vervolgens heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om uitzetting te voorkomen.

De voorzitter overweegt dat het hoger beroep ook het besluit van 25 september 2012 omvat, waarbij de vreemdeling is opgedragen de Europese Unie onmiddellijk te verlaten. De voorzitter stelt vast dat er geen verblijfsprocedure aanhangig is bij de rechtbank, maar wel bij de Afdeling, waardoor de voorzitter bevoegd is om het verzoek om voorlopige voorziening te behandelen. De voorzitter concludeert dat er geen spoedeisend belang is voor het verzoek, omdat niet duidelijk is wanneer de uitzetting zal plaatsvinden. Bovendien is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uiteindelijk wijst de voorzitter het verzoek af, met de overweging dat de vreemdeling tijdig geïnformeerd zal worden over eventuele uitzetting en dat er geen spoedeisend belang is voor opvang en verstrekkingen, gezien de opgelegde maatregel van bewaring. De beslissing is openbaar uitgesproken op 19 juli 2013.

Uitspraak

201209174/2/V2.
Datum uitspraak: 19 juli 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem, van 14 september 2012 in zaken nrs. 12/27475 en 12/27473 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel (thans: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie).
Procesverloop
Bij besluit van 27 augustus 2012 heeft de minister een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen.
Bij uitspraak van 14 september 2012 heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 25 september 2012 heeft de minister de vreemdeling opgedragen de Europese Unie onmiddellijk te verlaten en tegen hem een inreisverbod uitgevaardigd.
Tegen dit besluit heeft de vreemdeling bij de rechtbank beroep ingesteld. Voorts heeft de vreemdeling de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief van 27 juni 2013 heeft de rechtbank het beroepschrift en het verzoek om voorlopige voorziening doorgezonden aan de Afdeling.
Daarnaast heeft de vreemdeling krachtens artikel 72, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) bij de minister bezwaar gemaakt tegen zijn feitelijke uitzetting en de voorzieningenrechter in dit kader eveneens verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Ook dit verzoek is door de rechtbank bij bovengenoemde brief doorgezonden.
Overwegingen
1. Het hoger beroep moet, gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 6:24 van die wet, geacht worden mede een beroep tegen het besluit van 25 september 2012 te omvatten. Het beroep tegen dit besluit is daarom terecht doorgezonden. Reeds hierom is de voorzitter bevoegd van het tezamen met dit beroep ingediende verzoek om voorlopige voorziening kennis te nemen.
2. Vast staat dat bij de rechtbank geen verblijfsprocedure aanhangig is, terwijl wel een dergelijke procedure bij de Afdeling aanhangig is. Uit de uitspraak van de Afdeling van 21 februari 2013 in zaak nr. 201103977/1/V1 vloeit voor dit geval voort dat de voorzitter van de Afdeling bij uitsluiting bevoegd is een daarmee samenhangend verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening in behandeling te nemen en dat daarom tegen de feitelijke uitzetting geen bezwaar open staat. Het door de vreemdeling bij de voorzieningenrechter ingediende verzoek om een voorlopige voorziening te treffen hangende het krachtens artikel 72, derde lid, van de Vw 2000 gemaakte bezwaar tegen de feitelijke uitzetting, is terecht doorgezonden en zal worden aangemerkt als een aanvulling op het in 1. genoemde verzoek om voorlopige voorziening. Het gemaakte bezwaar zal eveneens worden aangemerkt als een aanvulling op dit verzoek.
3. Het verzoek is er op gericht te voorkomen dat de vreemdeling wordt uitgezet gedurende de behandeling van het ingestelde hoger beroep.
Dat de besluiten van 27 augustus 2012 en 25 september 2012 voor uitvoering vatbaar zijn en aan de vreemdeling een maatregel van bewaring is opgelegd, levert echter geen spoedeisend belang als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb op. Bij dit oordeel is betrokken dat op dit moment niet duidelijk is dat en zo ja, op welke termijn uitzetting zal plaatsvinden. Indien de uitzetting van de vreemdeling daadwerkelijk wordt geëffectueerd, gaat de voorzitter er van uit dat - de gemachtigde van - de vreemdeling hierover tijdig zal worden geïnformeerd.
4. Voor zover het verzoek voorts nog strekt tot het verkrijgen van opvang en verstrekkingen, bestaat volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 10 april 2013 in zaak nr. 201302984/2/V2) evenmin spoedeisend belang, omdat het verzoek er niet toe kan leiden dat hem opvang en verstrekkingen worden geboden, aangezien een maatregel van bewaring is opgelegd.
5. Het verzoek dient als kennelijk ongegrond te worden afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. I.W.M.J. Bossmann, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Bossmann
Voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2013
314.