201208159/1/A2.
Datum uitspraak: 24 juli 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de stichting Stichting Kerobei, gevestigd te Venlo,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 5 juli 2012 in zaak nr. 11/1807 in het geding tussen:
de stichting
en
het bestuur van de stichting Stichting Vervangingsfonds en Bedrijfsgezondheidzorg voor het Onderwijs (hierna: het bestuur).
Procesverloop
Bij besluit van 10 februari 2011 heeft het bestuur de door de stichting te betalen premie voor het schooljaar 2010/2011 verhoogd met een toeslag van 1,2 %.
Bij besluit van 28 november 2011 heeft het bestuur het door de stichting daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 juli 2012 heeft de rechtbank het door de stichting daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de stichting hoger beroep ingesteld.
Het bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 juni 2013, waar de stichting, vertegenwoordigd door H.P.C. Hovens, werkzaam bij de stichting, bijgestaan door mr. H.J.A. Jansen, advocaat te Venlo, en het bestuur, vertegenwoordigd door mr. A.L.P.M. Konings, werkzaam bij het Vervangingsfonds, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 183, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs (hierna: Wpo), zoals deze luidde ten tijde van belang, is het bevoegd gezag van een school aangesloten bij een door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen aan te wijzen rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid die zich ten doel stelt waarborgen te bieden voor
a. de kosten voor vervanging bij afwezigheid van personeel, en
b. de kosten voortvloeiend uit rechtspositionele verplichtingen ten aanzien van personeel dat gebruik maakt van een krachtens artikel 33, tweede lid, vastgestelde regeling voor onvrijwillige taakvermindering.
Ingevolge het vierde lid kan de rechtspersoon regels vaststellen ter uitvoering van het eerste lid.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van het Reglement Vervangingsfonds Primair Onderwijs voor het schooljaar 2010-2011 (hierna: het Reglement), zoals dat luidde ten tijde van belang, is het bevoegd gezag verplicht op de wijze als bepaald in de bestuursvoorschriften een door het bestuur te betalen premie te voldoen in verband met de kosten voor vervanging.
Ingevolge artikel 4, eerste lid wordt de verschuldigde premie uitgedrukt in een percentage van het bijdrage-inkomen van het verplicht aangesloten onderwijspersoneel, vermeerderd met een toeslag dan wel verminderd met een restitutie vastgesteld per bevoegd gezag conform het bepaalde in de artikelen 4A tot en met 4J van dit reglement.
Ingevolge artikel 4A, eerste lid, is de hoogte van de eventuele toeslag of restitutie bedoeld in artikel 4, eerste lid, afhankelijk van de trede waarin de bevoegde gezagsorganen door het bestuur worden ingedeeld op basis van de verhouding tussen de in het voorgaande schooljaar verschuldigde premie (exclusief eventuele toeslag of restitutie) voor de onderscheiden onderwijssoorten en de aan datzelfde schooljaar toe te rekenen gedeclareerde netto-loonkosten i.v.m. vervanging wegens ziekte voor de onderscheiden onderwijssoorten.
Ingevolge artikel 4D vindt indeling in treden plaats op basis van de per 31 oktober 2010 beschikbare gegevens in de administratie van het Vervangingsfonds over het schooljaar 2009-2010. Deze indeling is bepalend voor de mate waarin in het schooljaar 2010-2011 toeslag op de premie verschuldigd is dan wel aanspraak bestaat op een restitutie.
Ingevolge artikel 4J beslist het bestuur in afwijking van het bepaalde in de artikelen 4A tot en met 4H indien de onverkorte toepassing van deze artikelen dan wel enige afzonderlijke bepaling naar het oordeel van het bestuur een situatie van bijzondere hardheid oplevert voor het betreffende bevoegd gezag. Het bestuur neemt een dergelijke beslissing slechts op verzoek van het bevoegd gezag en alleen indien het bevoegd gezag ten gerieve van het bestuur kan aantonen dat de situatie van bijzondere hardheid een gevolg is van niet aan het bevoegd gezag toe te rekenen feiten en omstandigheden. Een verzoek om toepassing van de hardheidsbepaling dient het bevoegd gezag in te dienen binnen 6 weken na dagtekening van de in artikel 4G bedoelde beslissing tot oplegging van de toeslag.
Ingevolge artikel 26 is het bestuur gerechtigd dit reglement op ieder moment te wijzigen. Om zwaarwegende redenen kan het bestuur afwijken van hetgeen in het Reglement gesteld is.
2. Bij besluit van 10 februari 2011, gehandhaafd bij besluit van 28 november 2011, heeft het bestuur de door de stichting verschuldigde premie over het schooljaar 2010-2011 verhoogd met een toeslag, omdat de gedeclareerde vervangingskosten van het verplicht aangesloten onderwijspersoneel in het schooljaar 2009-2010 hoger waren dan de in dat jaar afgedragen premie. Dat met het besluit van 21 februari 2011 is gebleken dat de stichting over een deel van het verplicht aangesloten onderwijspersoneel in het schooljaar 2009-2010 ten onrechte geen premie heeft betaald waardoor ook pas op dat moment is gebleken dat de verhouding tussen de gedeclareerde vervangingskosten en de afgedragen premie in werkelijkheid zodanig lager ligt dat op basis daarvan geen toeslag op de premie over 2010-2011 verschuldigd zou zijn, maakt dit niet anders, aldus het bestuur. Het stelt zich in dat verband op het standpunt dat het aan de stichting was om voor 31 oktober 2010 de juiste gegevens aan te leveren en dat het voor rekening en risico van de stichting komt dat zij dit heeft nagelaten.
3. De stichting betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het bestuur niet gehouden was haar belangen mee te wegen omdat het Reglement een algemeen verbindend voorschrift is dat daarvoor geen ruimte laat. De stichting stelt dat het doel van het Reglement slechts is te voorkomen dat onderwijsinstellingen meer declareren dan dat zij aan premie betalen. De punitieve invulling die het bestuur aan het Reglement geeft staat niet in verhouding tot het financiële belang van de stichting, zo stelt zij.
3.1. Ingevolge artikel 4D moesten de juiste gegevens uiterlijk op 31 oktober 2010 door het bestuur zijn ontvangen. Tussen partijen is niet in geschil dat de stichting aan deze bepaling niet heeft voldaan. Voorts is niet in geschil dat de stichting niet binnen de in artikel 4J genoemde termijn een verzoek om toepassing van de in die bepaling genoemde hardheidsclausule heeft ingediend.
Artikel 26 van het Reglement bevat evenwel een algemene hardheidsclausule, die het bestuur de bevoegdheid geeft van het Reglement af te wijken. In artikel 26 is geen uitzondering gemaakt voor artikel 4D dan wel 4J van het Reglement, zodat deze hardheidsclausule ook kan worden toegepast om van die bepalingen af te wijken.
3.1.1. Nu de stichting een beroep heeft gedaan op een hardheidsclausule, had dit tevens als een beroep op artikel 26 van het Reglement dienen te worden opgevat. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, is er derhalve ruimte om belangen af te wegen.
In dit verband acht de Afdeling de volgende omstandigheden van belang. Het besluit van 28 november 2011 heeft tot gevolg dat de stichting behalve de verhoging van de premie over het jaar 2009-2010, waarmee achteraf gezien de declaratie van de stichting meer dan is gedekt, tevens een toeslag op de premie over het jaar 2010-2011 verschuldigd is. Het financieel belang van de stichting is groot, nu het gaat om een bedrag van € 230.910,00. Anderzijds kan van een financieel belang voor het bestuur geen sprake meer zijn, omdat bij de vaststelling van de premies over 2011 voor aangesloten bevoegde gezagen geen rekening is gehouden met de inkomsten voor het Vervangingsfonds die voortvloeien uit de nagevorderde premie van de stichting. Dat het bestuur deze inkomsten in daarop volgende jaren mogelijk wel heeft gebruikt om de kosten voor aangesloten bevoegde gezagen te verlagen, is niet van belang.
Verder acht de Afdeling van belang dat het voor het bestuur reeds voor de in artikel 4D van het Reglement genoemde datum duidelijk was dat de door de stichting aangeleverde gegevens niet juist waren. Het bestuur heeft de stichting vervolgens in de gelegenheid gesteld de desbetreffende gegevens te corrigeren voor januari 2011. Hieraan heeft de stichting op 21 december 2010 gevolg gegeven. Het bestuur had derhalve ruim voor 10 februari 2011, de dag waarop het primaire besluit is genomen, de juiste gegevens tot zijn beschikking.
De door de stichting aangevoerde omstandigheden, bieden op zichzelf genomen, voldoende grondslag voor afwijking van artikel 4D, met toepassing van artikel 26, van het Reglement. Het bestuur had derhalve moeten bezien of er andere beletselen zijn om alsnog de over het schooljaar 2010-2011 verschuldigde premie vast te stellen op basis van de op 21 december 2010 aangeleverde gegevens.
Het betoog slaagt.
4. Gelet op hetgeen onder rechtsoverweging 3.1.1 is overwogen, behoeft hetgeen overigens aangevoerd geen bespreking meer.
5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 28 november 2011 van het bestuur alsnog gegrond verklaren. Het bestuur dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen.
6. Het bestuur dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Roermond van 5 juli 2012 in zaak nr. 11/1807;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van 28 november 2011 van het bestuur van de stichting Stichting Vervangingsfonds en Bedrijfsgezondheidzorg voor het Onderwijs, kenmerk BZW VF 2656,
V. draagt het bestuur van de stichting Stichting Vervangingsfonds en Bedrijfsgezondheidzorg voor het Onderwijs op om binnen 13 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen en dit aan de stichting toe te zenden;
VI. veroordeelt het bestuur van de stichting Stichting Vervangingsfonds en Bedrijfsgezondheidzorg voor het Onderwijs tot vergoeding van bij de stichting Stichting Kerobei in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.888,00 (zegge: achttienhonderdachtentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat het bestuur van de stichting Stichting Vervangingsfonds en Bedrijfsgezondheidzorg voor het Onderwijs aan de stichting Stichting Kerobei het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 776,00 (zegge: zevenhonderdzesenzeventig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. C.M. Wissels, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.
w.g. Slump w.g. Lodder
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2013
17-729.