201209013/1/A3.
Datum uitspraak: 24 juli 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het bestuur van het Faunafonds (hierna: het Faunafonds),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 7 augustus 2012 in zaak nr. 12/102 in het geding tussen:
[wederpartij], gevestigd te [plaats],
en
het Faunafonds.
Procesverloop
Bij besluit van 14 september 2011 heeft het Faunafonds een verzoek van [wederpartij] om tegemoetkoming in door kolganzen, grauwe ganzen en smienten aan een perceel grasland toegebrachte schade afgewezen.
Bij besluit van 12 december 2011 heeft het Faunafonds het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 augustus 2012 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 12 december 2011 vernietigd en het Faunafonds opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het Faunafonds hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 maart 2013, waar het Faunafonds, vertegenwoordigd door mr. W. van Dijk en ing. A. Klaver, beiden werkzaam bij het Faunafonds, en [wederpartij], bijgestaan door mr. I.F.M. Kwint, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onder b, van de Flora- en faunawet worden als beschermde inheemse diersoort aangemerkt: alle van nature op het Europese grondgebied van de lidstaten van de Europese Unie voorkomende soorten vogels, met uitzondering van gedomesticeerde vogels die behoren tot bij algemene maatregel van bestuur aangewezen soorten.
Ingevolge artikel 65, eerste lid, worden bij algemene maatregel van bestuur beschermde inheemse diersoorten aangewezen, die niet in hun voortbestaan worden bedreigd of dat gevaar lopen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen soorten die:
a. in het gehele land schade aanrichten;
b. in delen van het land schade aanrichten.
Ingevolge het tweede lid kan, slechts wanneer er geen andere bevredigende oplossing bestaat en indien geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort, de aanwijzing als bedoeld in het eerste lid worden gedaan ter voorkoming van:
a. belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren, of
b. schade aan de fauna.
Ingevolge het vierde lid kan, voor zover overeenkomstig het eerste lid, onderdeel b, soorten zijn aangewezen, bij provinciale verordening worden toegestaan dat de grondgebruiker, in afwijking van de artikelen 9, 10, 11 en 12, handelingen, bedoeld in die artikelen, verricht op de door hem gebruikte gronden of in of aan door hem gebruikte opstallen ter voorkoming van in het huidige of komende jaar dreigende schade als bedoeld in het tweede lid, binnen de grenzen van het werkgebied van de wildbeheereenheid waarin die gronden of opstallen zijn gelegen.
Ingevolge artikel 83, eerste lid, aanhef en onder b, is er een Faunafonds, dat tot taak heeft het in de daarvoor in aanmerking komende gevallen verlenen van tegemoetkomingen in geleden schade, aangericht door dieren behorende tot beschermde inheemse diersoorten.
Ingevolge artikel 84, eerste lid, wordt een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 83, eerste lid, onderdeel b, slechts verleend voor zover een belanghebbende schade lijdt of zal lijden, aangericht door dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, en die schade redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven. Een tegemoetkoming wordt naar billijkheid bepaald.
Ingevolge artikel 3 van het Besluit beheer en schadebestrijding dieren zijn als beschermde inheemse diersoorten die in delen van het land veelvuldig belangrijke schade aanrichten als bedoeld in artikel 65, eerste lid, onderdeel b, van de Flora- en faunawet aangewezen de in bijlage 2 bij dit besluit vermelde soorten.
In bijlage 2 zijn onder meer de grauwe gans, kolgans en smient vermeld.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Verordening schadebestrijding dieren Fryslân 2005 (hierna: de Verordening) is het de grondgebruiker, in afwijking van het bepaalde in artikel 9 van de Flora- en faunawet, toegestaan, ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, de beschermde diersoorten kolgans, grauwe gans en smient te doden op de door hem gebruikte gronden, voor zover deze zijn gelegen buiten de ganzenfoerageergebieden als bedoeld in het Beleidskader Faunabeheer en buiten Natuurbeschermingswetgebieden, Vogelrichtlijngebieden, Habitatrichtlijngebieden en natuurgebieden van terreinbeherende organisaties.
Ingevolge het tweede lid mogen de in het eerste lid vermelde diersoorten slechts worden gedood ter ondersteuning van verjaging, gedurende de periode van 1 oktober tot 1 april daaropvolgend, van zonsopkomst tot 12.00 uur, met behulp van het hagelgeweer en met inachtneming van het in artikel 3 gestelde.
Volgens artikel 2, aanhef, van de Regeling vaststelling beleidsregels schadevergoeding Faunafonds (hierna: de Regeling) kan het Faunafonds de grondgebruiker op zijn verzoek een tegemoetkoming verlenen in door beschermde inheemse diersoorten aan de landbouw, de bosbouw of de visserij aangerichte schade, met inachtneming van het hierna bepaalde.
Volgens het tweede lid moet het verzoek door de aanvrager per post worden ingediend, uiterlijk zeven werkdagen nadat deze de schade die door een beschermde inheemse diersoort is veroorzaakt, heeft geconstateerd.
Volgens het derde lid komt schade die niet binnen zeven werkdagen na constatering door de verzoeker bij het Faunafonds is gemeld, niet voor een tegemoetkoming in aanmerking.
Volgens artikel 5, eerste lid, wordt de hoogte van de door één of meer beschermde inheemse diersoorten aangerichte schade, zodra daaromtrent een definitief oordeel kan worden gegeven, door een aangewezen taxateur getaxeerd.
Volgens artikel 7, derde lid, aanhef en onder b, kan een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 2, veroorzaakt door diersoorten, vermeld in artikel 4, eerste lid, onderdelen a en b, van de Flora- en faunawet, en waarvoor ingevolge artikel 68 van die wet een ontheffing kan worden verleend, slechts worden toegekend indien de ontheffing is verleend en er, ondanks dat daarvan naar het oordeel van het Faunafonds op adequate wijze gebruik is gemaakt, bedrijfsmatige schade aan gewassen, teelten of overige producten is opgetreden.
Volgens artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, wordt geen tegemoetkoming verleend indien de schade is aangericht door een beschermde inheemse diersoort die krachtens artikel 65 van de Flora- en faunawet bij algemene maatregel van bestuur is aangewezen als diersoort die in delen van het land veelvuldig belangrijke schade aanricht en voor het verjagen en doden waarvan een vrijstelling geldt.
2. Op 22 maart 2011 heeft [wederpartij] een Verzoekschrift Tegemoetkoming Faunaschade ingediend. Volgens een taxatierapport van G.J. Haarsma van 28 mei 2011 is de schade aan het perceel op 26 maart, 27 april en 25 mei 2011 getaxeerd.
Omdat de in de Verordening opgenomen provinciale vrijstelling voor het doden van kolganzen, grauwe ganzen en smienten geclausuleerd is, heeft het Faunafonds bij de toetsing aan artikel 9, eerste lid, van de Regeling met overeenkomstige toepassing van artikel 7, derde lid, van de Regeling beoordeeld of op adequate wijze gebruik is gemaakt van de vrijstelling. Aan de afwijzing van het verzoek heeft het Faunafonds ten grondslag gelegd dat geen adequaat gebruik is gemaakt van de vrijstelling, nu uit door [wederpartij] overgelegde rapportages "gebruik vrijstelling art. 65 Flora en faunawet 2010/2011" volgt dat na 12 maart 2011 geen verjaging heeft plaatsgevonden.
3. De rechtbank heeft overwogen dat het Faunafonds ten onrechte aan [wederpartij] heeft tegengeworpen dat van 12 maart 2011 tot 22 maart 2011 geen adequaat gebruik is gemaakt van de vrijstelling. De stelling van het Faunafonds dat in die periode nog ganzen en smienten aanwezig waren op het betrokken perceel wordt onvoldoende gesteund door feiten dan wel objectieve en verifieerbare gegevens, aldus de rechtbank.
4. Het Faunafonds bestrijdt dit oordeel en voert daartoe aan dat de taxateur in elk geval op 26 maart 2011 en 27 april 2011 heeft geconstateerd dat het perceel begraasd was, uitwerpselen aanwezig waren en zich in de omgeving kolganzen, grauwe ganzen en smienten bevonden. Eerst bij de laatste taxatie op 25 mei 2011 is oude schade vastgesteld, waaruit kan worden afgeleid dat pas op of omstreeks die datum geen ganzen en smienten op het perceel aanwezig waren, aldus het Faunafonds. In dit verband wordt verwezen naar een e-mail van het taxatiebureau van 9 februari 2012. Verder voert het Faunafonds aan dat [wederpartij] op het verzoekschrift geen einddatum van de verjaging en bejaging heeft vermeld en dat hij ter zitting bij de rechtbank heeft verklaard dat na 12 maart 2011 ganzen op het perceel aanwezig waren.
4.1. Vooropgesteld wordt dat, zoals ter zitting bij de Afdeling door het Faunafonds is bevestigd, thans niet in geschil is dat [wederpartij] het verzoekschrift tijdig, te weten binnen zeven werkdagen na constatering van de schade, heeft ingediend.
4.2. Uit de door [wederpartij] overgelegde rapportages volgt dat tussen 20 oktober 2010 en 12 maart 2011 gebruik is gemaakt van de vrijstelling. [wederpartij] heeft onbetwist gesteld dat hij zicht heeft op het perceel grasland, omdat het grenst aan zijn woning. Verder heeft hij uiteengezet dat hij dagelijks op het perceel aanwezig is en aldaar tussen 12 en 22 maart 2011 geen ganzen en smienten meer heeft waargenomen. Omdat de vogels niet meer op het perceel aanwezig waren, is volgens hem tussen 12 en 22 maart 2011 geen gebruik meer gemaakt van de vrijstelling.
4.3. De taxateur heeft op het taxatierapport vermeld op welke data hij de schade aan het perceel heeft getaxeerd, doch daarbij niet vermeld of er ganzen en smienten op het perceel aanwezig waren dan wel of er aanwijzingen waren dat die vogels daar kort voor de taxatie aanwezig waren. In de e-mail van 9 februari 2012 is slechts vermeld dat de taxateur bij zijn eerste bezoek, derhalve op 26 maart 2011, heeft vastgesteld dat het gras was begraasd, dat er uitwerpselen lagen en dat alleen in de omgeving van het perceel ganzen en smienten te zien waren. Dat het gras was begraasd, is geen omstandigheid waaruit kan worden afgeleid dat tussen 12 en 22 maart 2011 ganzen en smienten aanwezig moeten zijn geweest. Ook indien, zoals [wederpartij] stelt, na 12 maart 2011 geen ganzen en smienten op het perceel meer aanwezig waren, had de taxateur op 26 maart 2011 vastgesteld dat het perceel begraasd was, nu dit juist de reden is voor het indienen van het verzoek om tegemoetkoming. Voorts kan noch uit de e-mail noch uit enig ander stuk worden opgemaakt dat de door de taxateur waargenomen uitwerpselen vers waren. Evenmin kan daaruit worden opgemaakt dat de taxateur verse schade heeft aangetroffen. Verder is de omstandigheid dat de taxateur in de omgeving van het perceel ganzen en smienten heeft waargenomen, onvoldoende om aannemelijk te achten dat ook tussen 12 en 22 maart 2011 ganzen en smienten op het perceel aanwezig waren. Daartoe wordt overwogen dat onduidelijk is hoeveel ganzen en smienten de taxateur heeft waargenomen en waar hij deze heeft waargenomen. Bovendien heeft [wederpartij] ter zitting onbetwist gesteld dat het perceel in de nabijheid van een foerageergebied is gelegen. Onder deze omstandigheden is de mededeling in de e-mail dat de in mei aangetroffen schade oude schade betrof, onvoldoende om te kunnen concluderen dat eerst op of omstreeks die datum geen ganzen meer op het perceel aanwezig waren.
Voor zover het Faunafonds [wederpartij] ter zitting bij de Afdeling heeft tegengeworpen dat hij op het verzoekschrift niet heeft vermeld wanneer hij de verjaging en bejaging heeft beëindigd, wordt overwogen dat op het verzoekschrift slechts ruimte is om een 'vanafdatum' in te vullen en dat derhalve niet om een einddatum wordt gevraagd. Uit het ontbreken van een einddatum kan dan ook niet worden afgeleid dat volgens [wederpartij] ten tijde van het indienen van het verzoek verjaging en bejaging nog noodzakelijk waren omdat nog ganzen en smienten aanwezig waren.
In het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting bij de rechtbank is vermeld dat [wederpartij] het volgende heeft verklaard: "Op 12 maart 2011 vond de laatste actie plaats. Daarna waren er geen ganzen meer. […] Vanzelfsprekend is er weleens een groepje ganzen geweest, misschien twee ganzen." Hiermee heeft [wederpartij] evenwel niet verklaard dat na 12 maart 2011 zodanig veel ganzen en smienten op het perceel aanwezig waren, dat de schade daardoor in betekenende mate is beïnvloed. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat [wederpartij] ter zitting heeft verklaard dat de ganzen en smienten eerder met duizenden tegelijk op het perceel aanwezig waren.
4.4. Het vorenoverwogene leidt tot de conclusie dat in het door het Faunafonds aangevoerde onvoldoende grond is gelegen voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de stelling van het Faunafonds, dat tussen 12 en 22 maart 2011 nog ganzen en smienten aanwezig waren op het betrokken perceel, onvoldoende wordt gesteund door feiten dan wel objectieve en verifieerbare gegevens.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Het Faunafonds dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt het bestuur van het Faunafonds tot vergoeding van bij de [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 944,00 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. bepaalt dat van het bestuur van het Faunafonds een griffierecht van € 466,00 (zegge: vierhonderdzesenzestig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Herweijer, ambtenaar van staat.
w.g. Borman w.g. Herweijer
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2013
640.