201211807/1/V6.
Datum uitspraak: 24 juli 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 7 november 2012 in zaak nr. 12/5063 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: de minister).
Procesverloop
Bij besluit van 22 december 2011 heeft de minister het verzoek van [appellant] om hem het Nederlanderschap te verlenen (hierna: het verzoek), afgewezen.
Bij besluit van 9 mei 2012 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 november 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (hierna: de staatssecretaris) heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 juni 2013, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.R. Ali, advocaat te Den Haag, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. E.R.M. de Kock, werkzaam bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorganger.
2. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de RWN) wordt, met inachtneming van de bepalingen van hoofdstuk 4 van deze wet, aan vreemdelingen die daarom verzoeken het Nederlanderschap verleend. Ingevolge artikel 23 kunnen bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur nadere regelen worden gesteld ter uitvoering van de RWN.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, aanhef en onder a, b en e, van het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap verstrekt de verzoeker bij de indiening van het naturalisatieverzoek betreffende zichzelf, voor zoveel mogelijk, gegevens met betrekking tot zijn geslachtsnaam en voornaam of voornamen, geboortedatum, geboorteplaats en geboorteland, en nationaliteit.
Ingevolge het vijfde lid kan de autoriteit die het naturalisatieverzoek in ontvangst neemt, alsook de minister, verlangen dat de verzoeker de juistheid van de verstrekte gegevens bewijst door middel van zonodig gelegaliseerde en eventueel inhoudelijk geverifieerde documenten.
De Handleiding voor de toepassing van de RWN 2003 (hierna: de Handleiding) vermeldt dat een verzoeker in beginsel een geldig buitenlands reisdocument dient over te leggen, inclusief alle pagina’s met in- en uitreisstempels. Dit dient niet alleen te geschieden in verband met identificatie van de verzoeker maar ook om zijn nationaliteit en verblijf te kunnen vaststellen en de in het reisdocument vermelde personalia te vergelijken met de overgelegde akte(n) van de burgerlijke stand. Indien de verzoeker niet in het bezit is van een geldig buitenlands reisdocument en houder is van een verblijfsvergunning asiel, of staatloos is, mag hij óf een vluchtelingenpaspoort óf een vreemdelingenpaspoort overleggen. Is de verzoeker houder van een regulier verblijfsrecht (dit is alles dat niet een verblijfsrecht asiel voor bepaalde of onbepaalde tijd is), dan moet in beginsel een geldig buitenlands reisdocument worden overgelegd, tenzij de verzoeker met ‘staatloos’ in de gemeentelijke basisadministratie is opgenomen. Dit geldt met ingang van 1 mei 2009 ook voor houders van een regulier verblijfsrecht, die bij de verlening en/of verlenging van het verblijfsrecht door de Immigratie- en Naturalisatiedienst zijn vrijgesteld van het overleggen van een geldig buitenlands reisdocument (paspoort), tenzij de hier bedoelde verzoeker op onderstaand beschreven wijze aantoont dat hij door de autoriteiten van het land waarvan hij onderdaan is niet meer in het bezit kan worden gesteld van een geldig buitenlands reisdocument.
Van het vereiste van het overleggen van een geldig buitenlands reisdocument (paspoort) is vrijgesteld de persoon die wegens bewijsnood niet in staat is een geldig buitenlands reisdocument over te leggen. In bewijsnood is een verzoeker die een schriftelijke verklaring overlegt van de autoriteiten van het land waarvan hij onderdaan is, waarin gemotiveerd wordt aangegeven waarom de desbetreffende verzoeker niet in het bezit gesteld kan worden van een geldig buitenlands reisdocument. Indien een verzoeker voornoemde verklaring niet kan overleggen, toont hij met andere bewijsstukken aan dat hij al het mogelijke heeft gedaan om in het bezit te komen van een geldig buitenlands reisdocument, aldus de Handleiding.
3. Niet in geschil is dat [appellant] bij het verzoek geen geldig paspoort heeft overgelegd. De staatssecretaris heeft het verzoek afgewezen omdat de nationaliteit van [appellant] niet vast is komen te staan en heeft zich op het standpunt gesteld dat [appellant] niet in bewijsnood verkeert.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij niet met stukken heeft aangetoond al het mogelijke te hebben gedaan om in het bezit te komen van een geldig buitenlands reisdocument en zijn beroep op bewijsnood daarom niet slaagt. Daartoe voert hij aan dat het Turkse Consulaat-Generaal te Rotterdam (hierna: het consulaat) eerst nadat aan hem een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd was verleend, bereid was hem een Turks paspoort te verstrekken. [appellant] wijst ter toelichting van zijn betoog dat hij al het mogelijke heeft gedaan om een paspoort te verkrijgen, op een brief van 26 mei 2011 die hij aan het consulaat heeft gestuurd.
4.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat [appellant] niet met stukken heeft aangetoond dat hij bij de Turkse autoriteiten geen paspoort kan verkrijgen. De enkele verwijzing naar de brief van 26 mei 2011 die [appellant] naar het consulaat heeft verstuurd, maar waarop hij geen reactie heeft ontvangen, is onvoldoende om aan te nemen dat hij in bewijsnood verkeert. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, en [appellant] ter zitting heeft erkend, bevat deze brief geen verzoek om afgifte van een paspoort maar slechts een verzoek om informatie.
Dat [appellant] thans in het bezit is van een Turks paspoort dat hem, zoals hij stelt, op 27 december 2012 is verstrekt, leidt niet tot een ander oordeel. Uit de Handleiding volgt dat het aan [appellant] was om bij het indienen van het verzoek een paspoort over te leggen. Met het enkel overleggen van voormeld paspoort heeft [appellant] niet aangetoond dat hij, naar hij, zoals ter zitting is gebleken, heeft afgeleid uit de gang van zaken bij het verkrijgen van dat paspoort, voordat hij in het bezit was van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd van de Turkse autoriteiten geen paspoort kon verkrijgen.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Spoel w.g. Groeneweg
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2013
164-692.