ECLI:NL:RVS:2013:439

Raad van State

Datum uitspraak
24 juli 2013
Publicatiedatum
24 juli 2013
Zaaknummer
201211165/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • J.C. Kranenburg
  • A. Hammerstein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Nederlands kentekenbewijs door RDW wegens niet-identificeerbare hoofdonderdelen voertuig

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht, die op 12 oktober 2012 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. De RDW had op 8 september 2011 de aanvraag van [appellant] voor de afgifte van een Nederlands kentekenbewijs afgewezen, omdat de hoofdonderdelen van het voertuig niet konden worden geïdentificeerd. De RDW stelde dat het aangetroffen nummer op de carrosserie geen geldig VIN was en dat de aandrijflijn niet kon worden geïdentificeerd. De rechtbank bevestigde het standpunt van de RDW, waarbij werd opgemerkt dat het VIN niet kon worden vastgesteld, wat volgens de Wegenverkeerswet en de Regeling voertuigen noodzakelijk is voor de afgifte van een kentekenbewijs.

Tijdens de zitting op 5 juni 2013 voerde [appellant] aan dat het VIN wel degelijk kon worden vastgesteld en dat de RDW ten onrechte had geconcludeerd dat het voertuig een omgebouwde coupé was. Hij verwees naar twee nummers die hij op het voertuig had aangetroffen en betwistte de identificatieproblemen van de motor. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde echter dat de RDW terecht had vastgesteld dat het voertuig een samengesteld voertuig was en dat de identificatie van de hoofdonderdelen essentieel was voor de afgifte van een kentekenbewijs. Aangezien de motor niet kon worden geïdentificeerd, was de RDW niet verplicht om een VIN toe te kennen.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd genomen op 24 juli 2013, waarbij de gronden van de uitspraak werden verbeterd, maar de uitkomst ongewijzigd bleef.

Uitspraak

201211165/1/A3.
Datum uitspraak: 24 juli 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 12 oktober 2012 in zaak nr. 12/447 in het geding tussen:
[appellant]
en
de directie van de Dienst Wegverkeer (hierna: de RDW).
Procesverloop
Bij besluit van 8 september 2011 heeft de RDW de aanvraag van [appellant] voor de afgifte van een Nederlands kentekenbewijs afgewezen.
Bij besluit van 1 maart 2012 heeft de RDW het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 oktober 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De RDW heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 juni 2013, waar [appellant], bijgestaan door mr. T. van der Weijde, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand, en de RDW, vertegenwoordigd door mr. C.B.J. Maenhout, werkzaam bij de RDW, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 26, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 wordt een goedkeuring voor een individueel voertuig op aanvraag en tegen betaling, op de door de RDW vastgestelde wijze, van het daarvoor door deze dienst vastgestelde tarief door deze dienst verleend indien het voertuig bij een door de dienst verrichte keuring heeft voldaan aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de toelating tot het verkeer op de weg, welke eisen voor verschillende groepen van voertuigen verschillend kunnen worden gesteld.
Ingevolge artikel 48, eerste lid, wordt een kentekenbewijs op aanvraag en tegen betaling, op de door de RDW vastgestelde wijze, van het daarvoor door deze dienst vastgestelde tarief slechts afgegeven, indien het voertuig waarvoor de afgifte wordt verlangd, overeenkomstig artikel 22 of 26 is goedgekeurd voor toelating tot het verkeer op de weg.
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Regeling voertuigen (hierna: de Regeling), kan door de RDW, in het kader van een aanvraag van een kentekenbewijs, een individuele goedkeuring of een door de RDW uitgevoerd onderzoek, het voertuigidentificatienummer (hierna: VIN) worden vastgesteld.
Ingevolge het tweede lid kan, indien van een voertuig het VIN ontbreekt, teniet is gegaan of geheel of ten dele onleesbaar is geworden, door de RDW een VIN worden vastgesteld, toegekend en ingeslagen. Ingevolge het derde lid wordt het VIN vastgesteld, toegekend en ingeslagen op de wijze zoals vermeld in bijlage I.
Ingevolge artikel 5.2.0 moet een personenauto voldoen aan de in afdeling 2 van hoofdstuk 5 (artikel 5.2.0 tot en met 5.2.79) opgenomen eisen.
Ingevolge artikel 5.2.1, derde lid, moet het VIN in het chassis, frame of soortgelijke structuur zijn ingeslagen en goed leesbaar zijn.
Ingevolge artikel 1 van bijlage I bij de Regeling wordt in deze bijlage verstaan onder:
hoofdonderdelen van een voertuig voorzien van een volledig zelfdragende carrosserie: carrosserie en aandrijflijn;
samengesteld voertuig: een voertuig, waarvan de hoofdonderdelen afkomstig zijn van twee of meer voertuigen;
VIN: een gestructureerde combinatie van tekens die de fabrikant oorspronkelijk aan ieder voertuig heeft gegeven, met het doel om, zonder gebruikmaking van verdere informatie, ieder voertuig eenduidig te identificeren.
Ingevolge artikel 3 wordt, indien vaststelling van het VIN geschiedt in het kader van de aanvraag van een kentekenbewijs met een afzonderlijk onderzoek van het betrokken voertuig, voor een individuele goedkeuring, dan wel voor een nader onderzoek, het VIN vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 4 tot en met 8.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, geschiedt de vaststelling van het VIN als bedoeld in artikel 3 aan de hand van het originele door de voertuigfabrikant in het voertuig ingeslagen VIN en overige voertuigkenmerken.
Ingevolge het tweede lid wordt het VIN van een samengesteld voertuig vastgesteld overeenkomstig paragraaf 3 (artikel 6 tot en met 8) van deze bijlage.
Ingevolge het derde lid wordt, indien naar het oordeel van de RDW een VIN niet is vast te stellen, door de RDW geen VIN toegekend. Ingevolge het vierde lid wordt, in afwijking van het derde lid, indien naar het oordeel van de RDW door de voertuigfabrikant oorspronkelijk geen VIN is ingeslagen, door de RDW een VIN toegekend.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, is sprake van een samengesteld voertuig, indien twee of meer carrosseriedelen aan elkaar zijn gelast, en deze lasnaad zich voor ten minste 75% over de breedte van het voertuig tussen de assen van het voertuig bevindt.
Ingevolge het tweede lid is het carrosseriedeel dat ten minste voor de helft deel uitmaakt van de gehele carrosserie bepalend voor de vaststelling van het VIN van het voertuig.
Ingevolge het zesde lid wordt, indien één of meer hoofdonderdelen niet zijn te identificeren of indien blijkt dat één of meer hoofdonderdelen van diefstal afkomstig zijn, geen VIN vastgesteld.
Ingevolge artikel 10 wordt, indien het VIN niet is vast te stellen als bedoeld in hoofdstuk 1 (artikel 1 tot en met 8) van deze bijlage, geen VIN ingeslagen.
2. Aan het in bezwaar gehandhaafde besluit van 8 september 2011 heeft de RDW ten grondslag gelegd dat de hoofdonderdelen carrosserie en aandrijflijn van het door [appellant] ter keuring aangeboden voertuig niet zijn te identificeren. Het aangetroffen nummer op de carrosserie is geen combinatie welke oorspronkelijk door de voertuigfabrikant is aangebracht en kan niet als VIN worden aangemerkt. De aanwezige aandrijflijn kan niet worden geïdentificeerd nu het aangetroffen nummer op de motor een handmatig ingeslagen nummer betreft. Aangezien geen overige gegevens aan het voertuig zijn aangetroffen welke tot het identificeren van de hoofdonderdelen kunnen dienen, kan van de hoofdonderdelen geen identiteit worden vastgesteld. Derhalve kan geen VIN worden vastgesteld. Gelet op artikel 4, derde lid, en artikel 10 van bijlage I bij de Regeling, kan ook geen VIN in het voertuig worden geslagen, aldus de RDW. De RDW heeft zijn oordeel gebaseerd op rapportages van technische rechercheurs van de Permanente Autoteams van de regiopolitie Utrecht en de regiopolitie Hollands Midden, die het voertuig hebben onderzocht op 8 september 2011, onderscheidenlijk 16 februari 2012.
3. De rechtbank heeft geoordeeld dat de RDW zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat voor het voertuig geen Nederlands kentekenbewijs kan worden afgegeven. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat tussen partijen niet in geschil is dat het VIN van het voertuig niet kan worden vastgesteld. Nu het VIN niet is vast te stellen kan op grond van artikel 4, derde lid, en artikel 10 van bijlage I bij de Regeling niet alsnog een VIN worden toegekend en ingeslagen, aldus de rechtbank.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat niet in geschil is dat het VIN van het voertuig niet kan worden vastgesteld. Hij stelt dat het VIN wel kan worden vastgesteld en voert daartoe aan dat het bij de door de RDW ingestelde onderzoeken waargenomen nummer 11102310049009 het VIN kan zijn. Dat nummer hoort bij een cabriolet en, anders dan in het onderzoeksrapport van 16 februari 2012 is vermeld, is het voertuig geen omgebouwde coupé maar van oorsprong een cabriolet. Dat de aandrijflijn niet met het nummer overeenkomt, is te verklaren doordat in het voertuig een automatische versnellingsbak is ingebouwd. In laatstgenoemd rapport is de versnellingsbak geïdentificeerd, aldus [appellant]. Hij voert tevens aan dat hij een tweede nummer op het voertuig heeft aangetroffen, 1110211000792. Als het voertuig een omgebouwde coupé is, dan zou dat nummer het VIN kunnen zijn, aangezien het bij een coupé hoort. Verder is niet duidelijk of de fabrikant een VIN heeft ingeslagen in het voertuig. Als geen VIN kan worden vastgesteld, moet de RDW overeenkomstig artikel 4, vierde lid, van bijlage I bij de Regeling een VIN toekennen, aldus [appellant].
4.1. [appellant] heeft in het beroepschrift bij de rechtbank gewezen op het door hem aangetroffen nummer 1110211000792. In zijn reactie op het verweerschrift in beroep van de RDW heeft [appellant] voorts betwist dat het voertuig een omgebouwde coupé is, welke omstandigheid in het onderzoeksrapport van 16 februari 2012 mede ten grondslag is gelegd aan de conclusie dat het aangetroffen nummer 11102310049009 niet het VIN van het voertuig kan zijn. Nu verder uit het desbetreffende proces-verbaal niet eenduidig volgt dat [appellant] ter zitting bij de rechtbank te kennen heeft gegeven dat hij niet betwist dat het VIN niet kan worden vastgesteld, heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat niet in geschil is dat het VIN niet kan worden vastgesteld. Dit leidt evenwel niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.2. Niet in geschil is dat het voertuig een samengesteld voertuig is met een volledig zelfdragende carrosserie en een aandrijflijn, als bedoeld in artikel 7 van bijlage 1 bij de Regeling. Ingevolge het zesde lid van dat artikel brengt dit met zich dat geen VIN wordt vastgesteld als één of meer hoofdonderdelen niet te identificeren zijn. Ingevolge artikel 1 van de bijlage worden met "hoofdonderdelen" de carrosserie en de aandrijflijn bedoeld. De aandrijflijn omvat onder meer de motor en de versnellingsbak. Volgens het onderzoeksrapport van 16 februari 2012 is de motor van het voertuig niet te identificeren. Zo is het daarop aangebrachte motornummer volgens het rapport aangepast dan wel vervalst en gedeeltelijk handmatig ingeslagen. [appellant] heeft niet, althans niet gemotiveerd, betwist dat de motor niet te identificeren is. Nu een deel van de aandrijflijn niet kan worden geïdentificeerd, dient de RDW ingevolge artikel 7, zesde lid, van bijlage 1 bij de Regeling geen VIN vast te stellen. Hetgeen is aangevoerd over de aangetroffen nummers 11102310049009 en 1110211000792 en over de versnellingsbak kan daaraan niet afdoen.
Ingevolge artikel 4, vierde lid, van bijlage I bij de Regeling dient de RDW, indien geen VIN is vast te stellen, tot het toekennen van een VIN over te gaan indien de voertuigfabrikant oorspronkelijk geen VIN heeft ingeslagen. Deze situatie doet zich hier niet voor. Niet in geschil is dat het voertuig is gefabriceerd door Mercedes. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat een gevestigde autofabrikant als Mercedes geen VIN heeft ingeslagen. Verder kan uit een door de RDW overgelegde foto worden afgeleid dat op het voertuig een door de fabrikant geplaatst typeplaatje, waarop het VIN is vermeld, aanwezig moet zijn geweest.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg en mr. A. Hammerstein, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. de Vries, ambtenaar van staat.
w.g. Slump w.g. De Vries
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2013
582-782.