ECLI:NL:RVS:2013:438

Raad van State

Datum uitspraak
24 juli 2013
Publicatiedatum
24 juli 2013
Zaaknummer
201211197/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake subsidieverlening Regeling LNV-subsidies

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie tegen een uitspraak van de rechtbank Breda. De zaak betreft de subsidieverlening aan [wederpartij] in het kader van de Regeling LNV-subsidies. De minister had op 21 oktober 2010 de subsidie voor [wederpartij] vastgesteld op € 16.956,53, na een eerdere subsidie van maximaal € 55.476,25 die was verleend op 8 juli 2009. De staatssecretaris stelde dat [wederpartij] niet had voldaan aan de verplichtingen die aan de subsidie waren verbonden, omdat er geen bewijs was van betaling voor bepaalde schermen die onderdeel uitmaakten van de investering. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de staatssecretaris het besluit om de subsidie te verlagen niet voldoende had gemotiveerd en had het besluit vernietigd, waarbij zij zelf in de zaak had voorzien door een korting van 25% op de subsidie toe te passen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 4 juni 2013 ter zitting behandeld. De staatssecretaris betoogde dat hij in redelijkheid gebruik had mogen maken van zijn discretionaire bevoegdheid om de subsidie lager vast te stellen, omdat [wederpartij] niet tijdig de benodigde informatie had verstrekt. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank niet had onderkend dat de staatssecretaris recht had om de subsidie op nihil te stellen, omdat [wederpartij] niet had aangetoond dat de investering tijdig was afgerond. De Afdeling verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep tegen het besluit van 10 februari 2012 alsnog ongegrond.

Uitspraak

201211197/1/A2.
Datum uitspraak: 24 juli 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (thans: de staatssecretaris van Economische Zaken),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 12 oktober 2012 in zaak nr. 12/1308 in het geding tussen:
[wederpartij]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 21 oktober 2010 heeft de minister de aan [wederpartij] verleende subsidie in het kader van de Regeling LNV-subsidies lager vastgesteld op een lager bedrag van € 16.956,53.
Bij besluit van 8 maart 2011 heeft de staatssecretaris het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 november 2011 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 8 maart 2011 vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris opnieuw dient te beslissen op het door [wederpartij] gemaakte bezwaar.
Bij besluit van 10 februari 2012 heeft de staatssecretaris het door [wederpartij] gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 oktober 2012, verzonden 23 oktober 2012, heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 10 februari 2012 vernietigd. De rechtbank heeft voorts zelf voorzien in de zaak en een korting van 25% op het door [wederpartij] verzocht bedrag aan subsidie toegepast. Deze uitspraak is aangehecht.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 juni 2013, waar de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. J. den Haan, werkzaam bij het ministerie van Economische Zaken, en [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. R.M.P.V. van Haren, advocaat te Utrecht, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Kaderwet LNV-subsidies (hierna: de Kaderwet) kan de minister van Economische Zaken subsidies verstrekken met betrekking tot activiteiten welke passen in het beleid inzake landbouw.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, kunnen, onverminderd hoofdstuk 3 van de Financiële-verhoudingswet bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële regeling de activiteiten waarvoor subsidie kan worden verstrekt, nader worden bepaald alsmede andere criteria voor die verstrekking worden gesteld.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder b, d, en e kunnen de krachtens het eerste lid gestelde regels voorts betrekking hebben op het bedrag van de subsidie dan wel de wijze waarop dit bedrag wordt bepaald, de verplichtingen van de subsidieontvanger en de vaststelling van de subsidie.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling LNV-subsidies (hierna: de Regeling), zoals deze luidde ten tijde van belang, kan op aanvraag, op grond van deze regeling, door de minister subsidie worden verstrekt voor de uitvoering van activiteiten in Nederland die bijdragen aan de verbetering van het concurrentievermogen van de landbouwsector, bosbouwsector of visserijsector.
Ingevolge artikel 1:12, eerste lid, voert de subsidieontvanger de activiteiten waarvoor subsidie is verleend uit met inachtneming van:
a. bij of krachtens deze regeling gestelde vereisten voor of voorwaarden bij subsidieverlening;
b. overige wettelijke voorschriften die van toepassing zijn op die activiteiten.
Ingevolge artikel 2:37, eerste lid, aanhef en onder b, kan de minister voor een investering als bedoeld in bijlage 2 bij deze regeling subsidie verstrekken aan landbouwondernemingen of samenwerkingsverbanden, genoemd bij die investering, voor zover die investering leidt tot verlaging van de productiekosten.
Ingevolge artikel 2:39 voldoet de subsidieontvanger in voorkomend geval aan de verplichtingen die in bijlage 2 bij deze regeling zijn genoemd bij de investering waarop de subsidie betrekking heeft.
Ingevolge Hoofdstuk 1, paragraaf 2, onderdeel A, van bijlage 2 bij de Regeling (hierna: bijlage 2), zoals deze luidde ten tijde van belang, wordt onder investering als bedoeld in artikel 2:37, eerste lid, aanhef en onder b, van de Regeling verstaan een bedieningsmechanisme, inclusief bedieningssoftware, met beweegbaar energiebesparend doek (niet zijnde gevelscherm of verduisteringsscherm) te bevestigen aan de binnenzijde van een glastuinbouwkas waarin al een eerste energiescherm aanwezig is of waarbij het eerste energiescherm gelijktijdig wordt geïnstalleerd, bestemd voor het verminderen van het warmteverlies in glastuinbouwkassen. De energiebesparing bij gesloten toestand van alleen het tweede energiescherm is ten minste 45%.
Ingevolge onderdeel D gaat de aanvraag tot subsidievaststelling met betrekking tot tweede energieschermen vergezeld van:
a. facturen en/of andere schriftelijke bewijsstukken, waarop prijzen inclusief en exclusief BTW worden opgevoerd, en waaruit blijkt dat het tweede energiescherm volgens de offerte is geplaatst waarop in ieder geval de typering van het product en het onderscheid tussen de kostenonderdelen is aangegeven;
b. bankafschriften waaruit de betaling van de facturen blijkt.
2. Bij besluit van 8 juli 2009 heeft de minister aan [wederpartij] een subsidie verleend van maximaal € 55.476,25, uitgaande van een investeringsbedrag van € 233.049,00, voor het plaatsen van enkele nader omschreven tweede energieschermen. Aan deze subsidieverlening was onder meer de verplichting verbonden dat de investering waar subsidie voor werd verleend binnen een jaar moest zijn afgerond. Tegen het besluit van 8 juli 2009 is geen rechtsmiddel aangewend, waardoor dit besluit in rechte vast staat.
3. De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat [wederpartij] slechts ten dele heeft voldaan aan de onder rechtsoverweging 2 genoemde verplichting nu van de schermen op afdelingen 1, 2, 3, 4, 5, 6, 11, 14 en 17 geen betaalbewijzen zijn overgelegd en van het scherm op afdeling 11 evenmin een factuur. Om die reden heeft hij de subsidie vastgesteld op € 16.956,53, uitgaande van een investeringsbedrag van € 67.826,12.
4. De rechtbank heeft het daartegen gerichte beroep gegrond verklaard bij uitspraak van 30 november 2011. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat aan het besluit van 8 maart 2011 een motiveringsgebrek kleeft, nu niet duidelijk is welke criteria de staatssecretaris heeft aangelegd.
5. Aan het besluit van 10 februari 2012 heeft de staatssecretaris ten grondslag gelegd dat [wederpartij] niet heeft voldaan aan een aan de subsidie verbonden verplichting nu de schermen op afdelingen 1, 2, 14 en 17 op 22 augustus 2010, de schermdoeken op afdelingen 3, 4, 5 en 6 op 12 september 2010 en het schermdoek op afdeling 11 in het geheel niet is gefactureerd en alle schermdoeken pas in oktober zijn betaald, waardoor niet kan worden vastgesteld of de schermdoeken op 8 juli 2010 operationeel waren. Daarbij heeft de staatssecretaris aangegeven meer gewicht te hechten aan zijn belang bij tijdige verstrekking van noodzakelijke informatie en het kunnen vasthouden aan een bestendige uitvoeringspraktijk dan aan het financieel belang van [wederpartij]. Daarnaast acht de staatssecretaris van belang dat voor deze regeling een subsidieplafond heeft gegolden en dat zowel potentiële als daadwerkelijke aanvragers volgens hem mogelijk benadeeld zouden worden indien niet strak wordt vastgehouden aan de in geding zijnde subsidieverplichting.
6. De rechtbank heeft het daartegen gerichte beroep gegrond verklaard, omdat de schermdoeken ten tijde van het besluit van 21 oktober 2010 operationeel en betaald waren en [wederpartij] daarmee voldeed aan de doelstelling van de Regeling. De rechtbank heeft het besluit van 10 februari 2012 om die reden vernietigd en heeft aanleiding gezien zelf in de zaak te voorzien. Daarbij heeft de rechtbank bepaald dat de subsidie alsnog wordt vastgesteld overeenkomstig de subsidieverlening, met een korting van 25% omdat [wederpartij] niet tijdig informatie heeft verstrekt.
7. De staatssecretaris betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hij in redelijkheid gebruik mocht maken van zijn discretionaire bevoegdheid om de subsidie lager vast te stellen. Hij stelt in dat verband dat hij [wederpartij] meermaals om informatie heeft gevraagd en dat, toen die informatie uitbleef en gezien zijn belang bij een strikte naleving van de gestelde termijnen, hij de subsidie voor de schermdoeken op de afdelingen 1 tot en met 6, 11, 12, 14 en 17 op nihil mocht vaststellen.
7.1. Een aanvraag tot subsidievaststelling als in het thans voorliggende geschil, dient ingevolge onderdeel D van bijlage 2 voorzien te zijn van facturen en betaalbewijzen, of andere schriftelijke bewijsstukken. In het besluit tot subsidieverlening is voorts als aan de subsidie verbonden verplichting opgenomen dat de investering binnen een jaar na subsidieverlening moet zijn afgerond. Dit besluit staat in rechte vast. De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat uit de in onderdeel D van bijlage 2 genoemde bewijsstukken dient te blijken dat de investering binnen een jaar is afgerond. De rechtbank heeft, door te oordelen dat [wederpartij] heeft aangetoond voor de datum van de beschikking tot subsidievaststelling de investering te hebben afgerond, dit uitgangspunt niet onderkend.
7.2. Tussen partijen is niet in geschil dat een deel van de door [wederpartij] aangeleverde facturen en betalingsbewijzen dateren van na 8 juli 2010. Tussen partijen is evenmin in geschil dat dit niet in de weg hoeft te staan aan een subsidievaststelling overeenkomstig de subsidieverlening, mits uit die facturen en betalingsbewijzen blijkt dat de investering wel voor 8 juli 2010 is afgerond. Op de desbetreffende facturen en betalingsbewijzen is slechts de datum van daadwerkelijk factureren en betalen aangegeven. Hieruit kan niet worden afgeleid dat de investering tijdig is afgerond. [wederpartij] heeft derhalve niet voldaan aan een aan de subsidie verbonden verplichting. Nu de staatssecretaris, zoals ter zitting gesteld, in dergelijke gevallen als vaste gedragslijn de subsidie voor de investering op nihil stelt, en er geen bijzondere omstandigheden zijn gebleken op basis waarvan de staatssecretaris van zijn vaste gedragslijn zou moeten afwijken, mocht de staatssecretaris ook in dit geval de subsidie - voor zover het de aangegeven onderdelen betreft - op nihil stellen.
Het betoog slaagt.
8. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 10 februari 2012 alsnog ongegrond verklaren.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Breda van 25 oktober 2012 in zaak nr. 12/1308;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. C.M. Wissels, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.
w.g. Slump w.g. Lodder
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2013
17-729.