201207666/1/A2.
Datum uitspraak: 26 juni 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 2 juli 2012 in zaak nr. 11/343 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 12 mei 2009 heeft de Belastingdienst de huurtoeslag voor [appellante] over 2007 vastgesteld op € 1.872,00 en € 630,00 aan teveel betaalde voorschotten van haar teruggevorderd.
Bij besluit van 9 februari 2011 heeft de Belastingdienst, opnieuw beslissende na een eerdere vernietiging door de rechtbank en voor zover hier van belang, het bezwaar van [appellante] ongegrond verklaard, waarbij de huurtoeslag over 2007 is vastgesteld op € 1.678,00 en een bedrag van € 824,00 aan teveel betaalde voorschotten is teruggevorderd.
Bij uitspraak van 2 juli 2012 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 mei 2013, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. L. Bovenkamp, advocaat te Maastricht, en de Belastingdienst, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer en mr. C.L.N.E. Bogaerts, werkzaam bij de Belastingdienst, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 26 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) is, indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag dan wel een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming daartoe leidt, de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd.
Ingevolge artikel 33, eerste lid, van de Awir, is de partner van de belanghebbende hoofdelijk aansprakelijk voor een door de belanghebbende verschuldigd bedrag aan terugvordering.
2. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de Belastingdienst ten onrechte alleen haar aansprakelijk heeft gesteld voor het verschuldigde bedrag aan terugvordering van de huurtoeslag. Ingevolge artikel 33, eerste lid, van de Awir, was [partner], die gedurende de maanden juli tot en met december 2007 de toeslagpartner van [appellante] is geweest, hoofdelijk aansprakelijk en had de Belastingdienst gebruik moeten maken van de bevoegdheid om [partner] aansprakelijk te stellen voor het teruggevorderde bedrag. De huurtoeslag was immers lager vastgesteld op grond van de inkomsten van [partner] en hij heeft ook geprofiteerd van de huurtoeslag. De Belastingdienst heeft terzake bij het besluit van 9 februari 2011 ten onrechte geen belangenafweging verricht en dit besluit onvoldoende gemotiveerd, aldus [partner].
2.1. Dit betoog faalt. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat artikel 33 van de Awir in de wet is opgenomen om de partner van een belanghebbende aansprakelijk te kunnen stellen voor een uit de terugvordering voortvloeiende schuld, die de belanghebbende onbetaald laat. Gelet op hetgeen in de memorie van toelichting (Kamerstukken II, 2004/05, 29 764, nr. 3, blz. 58) hierover is vermeld, kan, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 3 april 2013 in zaken nrs. 201207076/1/A2 en 201207168/1/A2, de Belastingdienst als algemeen uitgangspunt nemen dat hij pas overgaat tot aansprakelijkstelling van de partner, indien de aanvrager de schuld die voortvloeit uit het besluit tot terugvordering onbetaald laat. Niet in geschil is dat [appellante] de huurtoeslag over 2007 heeft aangevraagd en dat deze aan haar over heel 2007 is toegekend. De Belastingdienst heeft het teveel betaalde dan ook ingevolge artikel 26 van de Awir van [appellante] als belanghebbende teruggevorderd en was niet gehouden ook [partner] aansprakelijk te stellen. Uit de uitspraak van 3 april 2013 kan, anders dan [appellante] heeft betoogd, een dergelijke verplichting niet worden afgeleid. De Belastingdienst hoefde ten behoeve van [appellante] ook niet te motiveren waarom hij vooralsnog heeft afgezien van toepassing van artikel 33 van de Awir.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Dallinga
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2013
18-756.