201205838/1/V2.
Datum uitspraak: 16 juli 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel (hierna: de minister),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 9 mei 2012 in zaak nr. 11/41355 in het geding tussen:
[vreemdeling]
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 30 november 2011 heeft de minister voor Immigratie en Asiel het door de vreemdeling gemaakte bezwaar tegen de weigering hem een asielaanvraag formeel te laten indienen niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 9 mei 2012 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de minister een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister, thans: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris worden tevens verstaan diens rechtsvoorgangers.
2. De staatssecretaris betoogt in de grief dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de weigering de vreemdeling een asielaanvraag formeel te laten indienen moet worden aangemerkt als een handeling, bedoeld in artikel 72, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000). Volgens de staatssecretaris heeft de rechtbank, door daartoe te overwegen dat deze weigering voor de vreemdeling rechtens relevant is, nu de datum van indiening van de asielaanvraag bepalend is voor het moment waarop hij in aanmerking kan komen voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd, niet onderkend dat de verlening van een verblijfsvergunning een onzekere toekomstige gebeurtenis is en de vreemdeling zijn bezwaren over de ingangsdatum ervan in het kader van een procedure tegen het besluit op zijn asielaanvraag naar voren kan brengen.
2.1. Aangezien de vreemdeling, zoals staatssecretaris terecht aanvoert, zijn bezwaren over de ingangsdatum van een eventueel aan hem te verlenen verblijfsvergunning naar voren kan brengen in het kader van een procedure tegen het besluit op zijn op 5 december 2011 alsnog formeel ingediende asielaanvraag, is de in de brieven van 11 en 14 oktober 2011 neergelegde weigering van de staatssecretaris de vreemdeling een asielaanvraag formeel te laten indienen niet aan te merken als een handeling, bedoeld in artikel 72, derde lid, van de Vw 2000. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
De grief slaagt.
3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 30 november 2011 alsnog ongegrond verklaren.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 9 mei 2012 in zaak nr. 11/41355;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, mr. E. Steendijk en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Klinkers, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Klinkers
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2013
549.