ECLI:NL:RVS:2013:418

Raad van State

Datum uitspraak
19 juli 2013
Publicatiedatum
24 juli 2013
Zaaknummer
201204301/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, die op 30 maart 2012 een aanvraag van een vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had goedgekeurd. De minister had deze aanvraag eerder op 19 mei 2011 afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de minister een nieuw besluit moest nemen, wat leidde tot het hoger beroep van de minister.

De Raad van State heeft op 19 juli 2013 uitspraak gedaan in deze zaak. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de grieven van de minister beoordeeld. De minister betoogde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat de verklaring van het Bureau Documenten over de lidmaatschapskaarten van de Nepalese politieke partij Rastriya Prajatantra Party (RPP) niet voldoende inzichtelijk was. De Raad van State oordeelde dat de staatssecretaris de verklaring van onderzoek terecht aan het besluit ten grondslag had gelegd.

Daarnaast heeft de Raad van State de tweede grief van de staatssecretaris beoordeeld, waarin hij aanvoerde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat zijn standpunt over de positieve overtuigingskracht van het asielrelaas niet deugdelijk was gemotiveerd. De Raad van State concludeerde dat de staatssecretaris zich deugdelijk had gemotiveerd en dat de rechtbank dit niet correct had beoordeeld.

Uiteindelijk heeft de Raad van State het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard. De Raad van State oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201204301/1/V1.
Datum uitspraak: 19 juli 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel (hierna: de minister),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 30 maart 2012 in zaak nr. 11/19769 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 19 mei 2011 heeft de minister voor Immigratie en Asiel een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 30 maart 2012 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en bepaald dat de minister met inachtneming van de uitspraak een nieuw besluit op de aanvraag neemt. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister, thans: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorgangers.
2. In de eerste grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij de verklaring van onderzoek van het Bureau Documenten van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: Bureau Documenten) van 28 december 2010 (hierna: de verklaring van onderzoek), voor zover daarin over de door de vreemdeling overgelegde lidmaatschapskaarten van de Nepalese politieke partij Rastriya Prajatantra Party (ook aangeduid met de naam Nationaal Democratische Partij en de afkorting NDP; hierna: RPP) is vermeld dat deze zeer wel mogelijk niet echt zijn, ten onrechte aan het besluit ten grondslag heeft gelegd omdat daarin onvoldoende inzichtelijk is gemaakt waarop die conclusie is gebaseerd. Volgens de staatssecretaris is in de verklaring van onderzoek vermeld dat deze conclusie is gebaseerd op de constatering dat gebruik is gemaakt van een reproductietechniek en sporen van montage zichtbaar zijn.
2.1. Nu in de verklaring van onderzoek is vermeld dat de lidmaatschapskaarten van de RPP zeer wel mogelijk niet echt zijn omdat de basisgegevens zijn aangebracht door middel van een reproductietechniek en sporen van montage zichtbaar zijn, is voldoende inzichtelijk waarop de conclusie van Bureau Documenten is gebaseerd en heeft de staatssecretaris de verklaring van onderzoek in zoverre terecht aan het besluit ten grondslag gelegd. De in dit verband door de vreemdeling overgelegde brief van een in Nepal gevestigde notaris van 12 januari 2011 doet hieraan niet af, reeds omdat de inhoud daarvan niet ziet op die lidmaatschapskaarten.
De grief slaagt.
2.2. In de tweede grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zijn in het besluit neergelegde standpunt dat de verklaringen van de vreemdeling positieve overtuigingskracht missen, niet deugdelijk is gemotiveerd. Volgens de staatssecretaris heeft hij in het besluit afdoende gemotiveerd waarom het asielrelaas positieve overtuigingskracht mist.
2.3. Het oordeel van de rechtbank dat de staatssecretaris artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) in redelijkheid aan de vreemdeling heeft kunnen tegenwerpen is in hoger beroep niet bestreden. Derhalve is niet meer in geschil dat van het asielrelaas positieve overtuigingskracht dient uit te gaan.
2.4. De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat het asielrelaas positieve overtuigingskracht mist omdat niet valt in te zien waarom de verklaringen van de vreemdeling over de ideologie van de RPP vaag dan wel summier zijn nu dat een pro-monarchistische partij is die herstel van de monarchie als hoofddoel heeft. Voorts heeft zij overwogen dat de vreemdeling het logo van de RPP bij benadering heeft weergegeven, de naam van de leider van de partij, de leider van het district en twee andere belangrijke personen van de partij heeft genoemd en het adres van het kantoor van de partij weet te noemen.
2.5. De staatssecretaris heeft zich in het besluit op het standpunt gesteld dat het ongeloofwaardig is dat de vreemdeling lid was van de RPP en voor deze partij activiteiten heeft verricht, omdat hij weinig kan vertellen over de RPP. Zo weet hij volgens de staatssecretaris niet wanneer de partij is opgericht, weet hij vrijwel niets te vertellen over de ideologie van de partij en kan hij daarover alleen verklaren dat de partij voor de koning is. De vreemdeling weet niets over de geschiedenis van de partij, weet niet hoeveel leden de partij telt, hoe vaak hij activiteiten voor de partij heeft verricht en geeft summiere antwoorden als hem wordt gevraagd naar zijn activiteiten voor de partij, aldus de staatssecretaris. Volgens de staatssecretaris mag van de vreemdeling worden verwacht dat hij meer kan vertellen over zijn motivatie om lid te worden van de RPP dan de door hem gegeven reden dat hij de koning goed vindt. Voorts valt niet in te zien dat de vreemdeling tijdens de gehoren weinig weet over de partij en later, bij de correcties en aanvullingen op de verslagen van die gehoren, wel details kan noemen, aldus de staatssecretaris. Volgens de staatssecretaris zijn de twee betalingsbewijzen die volgens de vreemdeling door de Young Communist League zijn afgegeven door Bureau Documenten zeer wel mogelijk niet echt bevonden zodat die niet kunnen bijdragen aan een positieve overtuigingskracht van het asielrelaas. De staatssecretaris heeft in beroep voorts het standpunt ingenomen dat geen waarde wordt gehecht aan de door de vreemdeling in beroep overgelegde brief van de RPP van 9 februari 2011 nu daarin niet is aangegeven wat de activiteiten van de vreemdeling voor de RPP waren en de naam en functie van de opsteller van de brief ontbreken.
2.6. Gelet op de onder 2.5 weergegeven motivering, heeft de staatssecretaris, anders dan de rechtbank heeft overwogen, zich deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat het asielrelaas van de vreemdeling positieve overtuigingskracht mist.
Ook deze grief slaagt.
3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep alsnog ongegrond verklaren.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 30 maart 2012 in zaak nr. 11/19769;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Willems, ambtenaar van staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Willems
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2013
412-762.