ECLI:NL:RVS:2013:417

Raad van State

Datum uitspraak
17 juli 2013
Publicatiedatum
24 juli 2013
Zaaknummer
201202927/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel en inreisverbod

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage. De minister had op 7 februari 2012 een aanvraag van een vreemdeling voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen en een inreisverbod uitgevaardigd. De voorzieningenrechter verklaarde het beroep van de vreemdeling gegrond en vernietigde het inreisverbod. De minister, inmiddels de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Raad van State heeft op 17 juli 2013 uitspraak gedaan. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat het hoger beroep kennelijk gegrond was. De uitspraak van de voorzieningenrechter werd vernietigd voor zover deze betrekking had op het inreisverbod. De Raad van State oordeelde dat de staatssecretaris bij het bepalen van de duur van het inreisverbod onvoldoende had gemotiveerd waarom de vreemdeling een inreisverbod voor twee jaar was opgelegd, vooral gezien de omstandigheden in Somalië, waar de vreemdeling niet naartoe kon terugkeren.

De Raad van State heeft het inreisverbod van 7 februari 2012 getoetst aan de beroepsgronden die in eerste aanleg waren ingediend. Uiteindelijk werd het beroep tegen het inreisverbod ongegrond verklaard, en de uitspraak van de voorzieningenrechter werd vernietigd voor zover deze het inreisverbod betrof. De Raad van State heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201202927/1/V2.
Datum uitspraak: 17 juli 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage van 13 maart 2012 in zaak nrs. 12/4262 en 12/4263 in het geding tussen:
[vreemdeling]
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 7 februari 2012 heeft de minister een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen en een inreisverbod tegen hem uitgevaardigd. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 13 maart 2012 heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd, voor zover daarbij een inreisverbod is uitgevaardigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister, thans: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorganger.
2. De in het hogerberoepschrift opgeworpen rechtsvraag heeft de Afdeling beantwoord bij uitspraak van 29 maart 2013 in zaak nr. 201202612/1/V2. Hieruit volgt dat het hoger beroep kennelijk gegrond is. De aangevallen uitspraak moet derhalve, voor zover deze op het inreisverbod betrekking heeft, worden vernietigd. Hetgeen de staatssecretaris overigens heeft aangevoerd, behoeft geen bespreking.
3. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het inreisverbod van 7 februari 2012 toetsen in het licht van de daartegen in eerste aanleg voorgedragen beroepsgronden, voor zover daarop, gelet op het vorenoverwogene, nog moet worden beslist.
4. De vreemdeling voert aan dat de staatssecretaris bij het bepalen van de duur van het inreisverbod heeft nagelaten de door hem naar voren gebrachte omstandigheid, dat hij gezien de algehele veiligheidssituatie in Somalië niet de mogelijkheid heeft Nederland te verlaten, te betrekken. De staatssecretaris heeft daarom ondeugdelijk gemotiveerd waarom hem een inreisverbod voor de duur van twee jaar is opgelegd.
4.1. De omstandigheid dat de vreemdeling, naar hij stelt, niet kan vertrekken, kan, wat daar overigens van zij, bij de toetsing van het tegen hem uitgevaardigde inreisverbod niet meer aan de orde komen.
5. Het beroep tegen het inreisverbod is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage van 13 maart 2012 in zaak nr. 12/462, voor zover hierin het inreisverbod van 7 februari 2012 is vernietigd;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep in zoverre ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Van Loon
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2013
284-754.