201203897/1/A3.
Datum uitspraak: 24 juli 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[curator], kantoorhoudend te Amsterdam, in haar hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid De Chocoladebar B.V., gevestigd te Amsterdam,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 29 februari 2012 in zaken nrs. 10/3613 en 10/4224 in het geding tussen:
de curator
en
de burgemeester van Amsterdam en het dagelijks bestuur van het stadsdeel Centrum.
Procesverloop
Bij besluiten van 14 december 2009 hebben de burgemeester en het dagelijks bestuur, ieder voor zover bevoegd, de aan De Chocoladebar verleende vergunning voor het exploiteren (hierna: exploitatievergunning) van horecaonderneming Nubb's Chocoladebar aan de Amstelstraat 18-20 ingetrokken en aanvragen om afgifte van een vergunning krachtens de Drank- en Horecawet (hierna: Dhw-vergunning) en een vergunning voor het exploiteren van die onderneming afgewezen.
Bij besluiten van 21 juni 2010 hebben de burgemeester en het dagelijks bestuur, ieder voor zover bevoegd, het door De Chocoladebar daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 februari 2012 heeft de rechtbank het door De Chocoladebar daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de curator hoger beroep ingesteld.
De burgemeester en het dagelijks bestuur hebben een verweerschrift ingediend.
De burgemeester en het dagelijks bestuur hebben adviezen van het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: het Bureau) aan de Afdeling toegezonden. Daarbij hebben zij een verzoek ingediend dat ertoe strekt dat uitsluitend de Afdeling van de adviezen kennis zal nemen. De Afdeling heeft beslist dat de verzochte beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is en de curator gevraagd om toestemming, als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Deze toestemming is verleend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 mei 2013, waar de curator, vertegenwoordigd door mr. L.F. Jansen, advocaat te Hoofddorp, en de burgemeester en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. M. Boermans en J. Akelei, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: de Wet bibob) kunnen bestuursorganen, voor zover zij bij of krachtens de wet daartoe de bevoegdheid hebben gekregen, weigeren een aangevraagde beschikking te geven dan wel een gegeven beschikking intrekken, indien ernstig gevaar bestaat dat de beschikking mede zal worden gebruikt om:
a. uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten, of
b. strafbare feiten te plegen.
Ingevolge het zevende lid kan het bestuursorgaan, voor zover blijkt dat geen ernstig gevaar als bedoeld in het eerste lid bestaat, bij mindere mate van gevaar aan de beschikking voorschriften verbinden. Deze voorschriften zijn gericht op het wegnemen of beperken van dergelijk gevaar.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, kan een gemeentelijke vergunning die op grond van een verordening verplicht is gesteld voor een inrichting of bedrijf, door het college van burgemeester en wethouders respectievelijk de burgemeester, voor zover het een krachtens het tweede lid aangewezen inrichting of bedrijf betreft, worden geweigerd dan wel ingetrokken in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3.
Ingevolge artikel 3 van de Drank- en Horecawet is het verboden zonder daartoe strekkende vergunning van het college van burgemeester en wethouders het horecabedrijf of slijtersbedrijf uit te oefenen.
Ingevolge artikel 27, derde lid, kan een vergunning worden geweigerd in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bibob.
Ingevolge artikel 4 van het Besluit bibob worden als inrichtingen als bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de Wet bibob aangewezen:
a. inrichtingen waarin bedrijfsmatig, in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was of anders dan om niet, logies wordt verstrekt, dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden verstrekt,
[…].
Ingevolge artikel 26, tweede lid, van de Verordening op de stadsdelen heeft het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam al zijn bevoegdheden overgedragen aan het dagelijks bestuur van de stadsdelen.
2. De burgemeester en het dagelijks bestuur hebben aan de besluiten van 21 juni 2010 adviezen van het Bureau van 1 juli, 5 augustus en 14 september 2009 ten grondslag gelegd. Zij hebben zich op het standpunt gesteld dat ernstig gevaar bestaat dat de exploitatievergunning en Dhw-vergunning van De Chocoladebar mede zullen worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten, en strafbare feiten te plegen, zoals bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet bibob. Daarbij hebben zij onder meer in aanmerking genomen dat [persoon A] meermalen is veroordeeld wegens handel in verdovende middelen en dat bij de Criminele Inlichtingen Eenheid via meerdere informanten de - als betrouwbaar aangemerkte - informatie is binnengekomen dat [persoon A] betrokken was bij de handel in verdovende middelen. Verder hebben de burgemeester en het dagelijks bestuur zich op het standpunt gesteld dat een zakelijk samenwerkingsverband bestaat tussen De Chocoladebar en [persoon A] en dat laatstgenoemde leiding geeft dan wel heeft gegeven aan en zeggenschap heeft dan wel heeft gehad over De Chocoladebar.
3. Hetgeen de curator aanvoert, is grotendeels een letterlijke herhaling van de gronden die in beroep zijn aangevoerd. Voor zover dat het geval is, overweegt de Afdeling dat de rechtbank deze gronden gemotiveerd heeft weerlegd. Daarbij is zij tot het oordeel gekomen dat die gronden niet leiden tot het oordeel dat de besluiten van 21 juni 2010 dienen te worden vernietigd. Naar het oordeel van de rechtbank mochten de burgemeester en het dagelijks bestuur zich op het standpunt stellen dat ernstig gevaar bestaat dat de exploitatievergunning en Dhw-vergunning van De Chocoladebar mede zullen worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten, en strafbare feiten te plegen, zoals bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet bibob. De curator heeft in hoger beroep niet uiteengezet, dat en waarom de desbetreffende overwegingen onjuist zijn. Gelet hierop kan het aangevoerde, voor zover dat een letterlijke herhaling is van het in beroep aangevoerde, niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
4. De curator betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de burgemeester en het dagelijks bestuur hadden moeten volstaan met verlening van vergunningen onder voorwaarden, hetgeen meer recht doet aan de belangen van De Chocoladebar.
4.1. Voor zover de curator beoogt te betogen dat de burgemeester en het dagelijks bestuur hadden moeten volstaan met het verbinden van voorschriften aan de te verlenen vergunningen, wordt overwogen dat hiertoe ingevolge artikel 3, zevende lid, van de Wet bibob slechts kan worden overgegaan bij mindere mate van gevaar als bedoeld in het eerste lid van dat artikel. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, mochten de burgemeester en het dagelijks bestuur zich op het standpunt stellen dat ernstig gevaar in de zin van artikel 3, eerste lid, van de Wet bibob bestaat. Voor toepassing van artikel 3, zevende lid, van de Wet bibob was dan ook geen aanleiding.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. H. Herweijer, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Herweijer
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2013
640.