201300265/1/A1.
Datum uitspraak: 17 juli 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats], gemeente Terschelling,
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 22 november 2012 in zaak nr. 12/1128 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Terschelling.
Procesverloop
Bij besluit van 3 april 2012 heeft het college aan HB Groningen b.v. omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten bouwen en handelen in strijd met het bestemmingsplan ten behoeve van het verbouwen van één bestaande woning tot twee zelfstandige appartementen op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij uitspraak van 22 november 2012 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 juli 2013, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. T. van der Weijde, en het college, vertegenwoordigd door mr. F.E. Stiemsma en mr. L. Buren, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het bouwplan is in strijd met de bestemming "Winkels klasse A", die ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "West-Terschelling / centrum" op het perceel rust. Ingevolge artikel 8 van de planvoorschriften zijn, voor zover thans van belang, de als zodanig aangewezen gronden bestemd voor winkels in combinatie met een woning, waarbij de goothoogte ten hoogste 3,50 m mag bedragen. Het bouwplan voorziet in twee woningen, met een goothoogte van 6,22 m. Om realisering ervan niettemin mogelijk te maken, heeft het college omgevingsvergunning verleend als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3o van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
2. Ingevolge artikel 5:50, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: het BW) is het, tenzij de eigenaar van het naburige erf daartoe toestemming heeft gegeven, niet geoorloofd binnen twee meter van de grenslijn van dit erf vensters of andere muuropeningen, dan wel balkons of soortgelijke werken te hebben, voor zover deze op dit erf uitzicht geven.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat een evident privaatrechtelijke belemmering aan de verlening van de omgevingsvergunning in de weg staat. Zij voert hiertoe aan dat het pad dat via een trap, toegang geeft tot de te realiseren appartementen, op een hoogte van ongeveer 3,30 m direct langs de grens met haar perceel loopt, dat dit pad uitzicht geeft op haar tuin, woonkamer, keuken en slaapkamer, en dat zij geen toestemming heeft gegeven voor het gebruik van het toegangspad en de trap. Dat, zoals de rechtbank heeft overwogen, voor de trap en het pad, en tevens voor een aanwezig dakterras, reeds bij besluit van 15 juni 2010 bouwvergunning is verleend en dat deze vergunning in rechte vast staat, doet volgens [appellante] niets af aan het bestaan van een evidente privaatrechtelijke belemmering. Reden hiervan is dat de trap thans de functie heeft van noodtrap en nauwelijks wordt gebruikt, terwijl bij realisering van het bouwplan de trap en het pad de hoofdtoegang tot de twee appartementen vormen, waardoor deze intensiever zullen worden gebruikt, aldus [appellante].
3.1. Nu de trap, het pad en het dakterras geen onderdeel uitmaken van de thans aan de orde zijnde aanvraag om omgevingsvergunning, heeft de rechtbank terecht overwogen dat deze buiten het kader van de onderhavige procedure vallen en dat de beroepsgronden die [appellante] dienaangaande heeft aangevoerd, in deze procedure niet besproken behoeven te worden. Het betoog van [appellante] in hoger beroep met betrekking tot de schending van artikel 5:50, eerste lid, van het BW, wat daarvan zij, faalt daarom.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van staat.
w.g. Wortmann w.g. Van Driel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2013
414-619.