ECLI:NL:RVS:2013:385

Raad van State

Datum uitspraak
11 juli 2013
Publicatiedatum
17 juli 2013
Zaaknummer
201303866/2/V6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • H. Troostwijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake boete opgelegd aan vreemdelingenwerkgever

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 11 juli 2013 uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening. Het verzoek is ingediend door [verzoekster], een vreemdelingenwerkgever, tegen een besluit van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, die op 12 augustus 2010 een boete van € 32.000,00 had opgelegd wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen. De minister verklaarde het bezwaar van [verzoekster] ongegrond bij besluit van 3 mei 2012. De rechtbank Noord Nederland heeft op 21 maart 2013 het beroep van [verzoekster] gegrond verklaard, de boete verlaagd naar € 28.800,00 en het eerdere besluit van de minister herroepen. Zowel [verzoekster] als de minister hebben hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

In het verzoek om voorlopige voorziening stelt [verzoekster] dat betaling van de boete tot financiële problemen zal leiden. De voorzitter heeft het verzoek op 8 juli 2013 ter zitting behandeld, waarbij [verzoekster] werd vertegenwoordigd door mr. W.J.Th. Bustin, en de minister door mr. M.A.L. Verbruggen en mr. J.J.A. Huisman. De voorzitter overweegt dat [verzoekster] haar stelling over de financiële problemen niet heeft onderbouwd, waardoor het spoedeisend belang van het verzoek niet is aangetoond. Om deze reden wordt het verzoek als kennelijk ongegrond afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De beslissing van de voorzitter is dat het verzoek om voorlopige voorziening wordt afgewezen, en dit is vastgesteld door mr. H. Troostwijk, in tegenwoordigheid van mr. C.M. Woestenburg-Bertels. De uitspraak is openbaar gedaan op 11 juli 2013.

Uitspraak

201303866/2/V6.
Datum uitspraak: 11 juli 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende de hoger beroepen van onder meer:
[verzoekster], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord Nederland, locatie Leeuwarden, van 21 maart 2013 in zaak nr. 12/1078 in het geding tussen:
[verzoekster]
en
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de minister).
Procesverloop
Bij besluit van 12 augustus 2010 heeft de minister [verzoekster] een boete opgelegd van € 32.000,00 wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen.
Bij besluit van 3 mei 2012 heeft de minister het daartegen door [verzoekster] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 maart 2013 heeft de rechtbank het daartegen door [verzoekster] ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het besluit van 12 augustus 2010 herroepen, de boete vastgesteld op € 28.800,00 en bepaald dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
Tegen deze uitspraak hebben [verzoekster] en de minister hoger beroep ingesteld. [verzoekster] heeft voorts de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 8 juli 2013, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door mr. W.J.Th. Bustin, advocaat te Groningen, en de minister, vertegenwoordigd door mr. M.A.L. Verbruggen en mr. J.J.A. Huisman, beiden werkzaam bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het verzoek strekt ertoe dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat de rechtsgevolgen van het besluit tot het opleggen van de boete worden opgeschort totdat op het hoger beroep is beslist.
2. [verzoekster] stelt dat betaling van de boete voor haar tot financiële problemen zal leiden.
3. [verzoekster] heeft deze stelling noch in haar verzoek noch ter zitting op enige wijze gestaafd. Derhalve is het spoedeisend belang van het verzoek niet aangetoond. Reeds daarom dient het verzoek als kennelijk ongegrond te worden afgewezen.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. C.M. Woestenburg-Bertels, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Woestenburg-Bertels
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2013
501.