201301235/1/R3.
Datum uitspraak: 17 juli 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in het geding tussen:
[appellant], wonend te Baarle-Hertog (België)
en
de raad van de gemeente Baarle-Nassau,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 12 december 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Visweg-Oost" vastgesteld. Dit besluit is op 4 januari 2013 bekendgemaakt.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 juni 2013, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door mr. A.J.H. Keijsers, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting de besloten vennootschap Hinke Fongers Beheer B.V. en de besloten vennootschap Koninklijke Drukkerij Em. De Jong B.V., vertegenwoordigd door A.J.M. Wouters, bijgestaan door mr. D.H. Nas, advocaat te Nijmegen, gehoord.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:51d van de Awb kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
3. Het plan voorziet in een uitbreiding van een bedrijventerrein in Baarle-Nassau in oostelijke richting ten behoeve van Koninklijke Drukkerij Em. de Jong B.V. (hierna: de drukkerij).
4. Het beroep van [appellant] richt zich tegen de vaststelling van het plan. [appellant] voert aan dat het plan in strijd is met de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening Noord-Brabant (hierna: Structuurvisie), nu in "Kernen in het landelijk gebied" in een versterking van de agrarische en landschappelijke functie dient te worden voorzien en niet in uitbreiding van bedrijven die op regionale bedrijventerreinen dienen te zijn gevestigd.
4.1. De Afdeling overweegt dat de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan niet aan provinciaal beleid is gebonden. Wel dient de raad daarmee rekening te houden, hetgeen betekent dat dit beleid in de belangenafweging dient te worden betrokken. Op de bij de Structuurvisie behorende Structurenkaart ligt het plangebied binnen "Kernen in het landelijk gebied" en binnen "Zoekgebied verstedelijking". De Structuurvisie vermeldt dat "Kernen in het landelijk gebied" met de bijbehorende zoekgebieden voor verstedelijking, voorzien in de opvang van de lokale verstedelijkingsbehoefte (wonen, werken, voorzieningen). Met betrekking tot "Kernen in het landelijk gebied" hanteert de provincie als uitgangspunt dat hierin alleen bedrijven mogen worden gevestigd die qua aard, schaal en functie in de omgeving passen. Als doorgroei van bedrijven ertoe leidt dat deze qua aard, schaal of functie niet meer passen in de omgeving, wil de provincie dat deze worden opgevangen op een daarvoor geschikt terrein in het stedelijk concentratiegebied. De aanduiding "Zoekgebied verstedelijking" geeft volgens de Structuurvisie aan dat het transformeren van buitengebied naar stedelijk gebied (wonen, werken, voorzieningen, stedelijk groen) afweegbaar is als dat nodig is om in de stedelijke ruimtebehoefte te voorzien.
In de plantoelichting is op het beleid in de Structuurvisie ingegaan. De raad heeft in dit kader gesteld dat behoefte bestaat aan uitbreiding van het bedrijventerrein. De drukkerij is gelet op de werkgelegenheid van groot belang voor de economische groei van Baarle-Nassau. Voorts heeft de raad gelet hierop overleg gepleegd met het provinciebestuur om in dit geval in afwijking van het provinciaal beleid ten aanzien van "Kernen in het landelijk gebied", maatwerk te bieden. Het provinciebestuur heeft aangegeven aan een dergelijke uitbreiding van het bedrijventerrein te willen meewerken.
Gelet op het voorgaande heeft de raad bij de vaststelling van het plan voldoende rekening gehouden met de Structuurvisie. Het betoog faalt.
5. [appellant] betoogt verder dat de mogelijk gemaakte uitbreiding van het bedrijventerrein in strijd is met artikel 3.8, vierde lid, aanhef en onder c, van de Verordening ruimte 2012 (hierna: Verordening 2012), nu uit de verantwoording in de plantoelichting niet volgt dat de financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken om het bedrijf te verplaatsen of elders te vestigen, maar slechts dat dit ongewenst is. Er is niet gebleken dat afstemming met buurgemeenten heeft plaatsgevonden om de mogelijkheden van verplaatsing of vestiging van de drukkerij op een ander bedrijventerrein te onderzoeken. Voorts wordt een te groot oppervlak aan uitbreiding mogelijk gemaakt.
5.1. Het plangebied is op de bij de Verordening behorende overzichtskaart aangeduid als "Zoekgebied verstedelijking - kernen in landelijk gebied" en "Bestaand stedelijk gebied - kernen in landelijke gebied".
Ingevolge artikel 3.8, eerste lid, van de Verordening 2012 sluiten bestemmingsplannen die zijn gelegen in een kern in landelijk gebied of zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling, behorend bij een kern in landelijk gebied uit dat bedrijven gelegen zijn op een bestemmingsvlak met een omvang van meer dan 5.000 m².
Ingevolge het derde lid kan in afwijking van het eerste lid een bestemmingsplan voorzien in een vestiging of een uitbreiding van een bedrijf, gelegen op een bestemmingsvlak met een omvang van meer dan 5.000 m², mits de toelichting daaromtrent een verantwoording bevat.
Ingevolge het vierde lid, aanhef en onder c, blijkt uit de in het derde lid bedoelde verantwoording dat de financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken om het bedrijf te verplaatsen naar of te vestigen op:
1. een bedrijventerrein in een nabij gelegen stedelijk concentratiegebied, of
2. een nabijgelegen bovenregionaal bedrijventerrein, of
(…)
4. als laatste mogelijkheid, enig ander bedrijventerrein in de eigen gemeente.
5.2. Het plan voorziet in een plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein" met een omvang van meer dan 5.000 m². De raad stelt zich op het standpunt dat in de plantoelichting is verantwoord waarom in dit geval kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.8, eerste lid, van de Verordening 2012. In paragraaf 1.1 van de plantoelichting staat hierover onder meer dat het huidige bedrijventerrein intensief wordt benut en behoefte bestaat aan uitbreiding van het bedrijventerrein. Deze uitbreiding zal onder meer worden aangewend voor nieuwe persen, logistieke ruimte en optimalisering van de interne routing. Voorts staat hierin dat verplaatsing van de drukkerij naar een bedrijventerrein elders tot een zodanig grote kapitaalvernietiging leidt dat verplaatsing niet mogelijk is. Een fysieke splitsing van de bedrijfsactiviteiten door op een bedrijventerrein elders uit te breiden is gelet op de bedrijfsvoering niet haalbaar. Het drukproces maakt namelijk onderdeel uit van een integraal, fysiek niet te scheiden, proces. Voorts heeft de drukkerij een grote lokale binding en zal verplaatsing van de drukkerij gevolgen hebben voor de werkgelegenheid in Baarle-Nassau. Door de uitbreiding van het bedrijventerrein zal de continuïteit van de drukkerij worden gewaarborgd, doordat de vereiste schaalvergroting kan worden gerealiseerd.
Deze verantwoording is gebaseerd op de "Economische onderbouwing uitbreiding drukkerij De Jong" van 10 juni 2010 van N.V. Rewin West-Brabant. Hierin is opgenomen dat het huidige bedrijventerrein 41.626 m² groot is en 34.630 m² is bebouwd. Voorts is het onbebouwde deel van het bedrijventerrein in gebruik voor onder meer parkeren en laden en lossen. Hiermee wordt volgens de onderbouwing reeds gebruik gemaakt van alle ruimte die het huidige bedrijventerrein biedt. Verplaatsing van de drukkerij leidt volgens de onderbouwing tot een grote kapitaalvernietiging, omdat op de huidige locatie fors is geïnvesteerd.
Naar het oordeel van de Afdeling is voldoende uiteengezet dat de financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken om de drukkerij te verplaatsen naar een ander bedrijventerrein, zodat niet kan worden geoordeeld dat de raad dit plan in strijd met artikel 3.8, vierde lid, aanhef en onder c, heeft vastgesteld. Dat, zoals [appellant] stelt, geen afstemming met buurgemeenten heeft plaatsgevonden waaruit zou moeten blijken dat aldaar geen ruimte is voor verplaatsing of vestiging, doet hieraan niet af. Uit de Verordening 2012 volgt daarnaast geen maximum aan het uit te breiden oppervlak indien een bestemmingsplan voorziet in een vestiging of uitbreiding van een bedrijf gelegen op een bestemmingsvlak met een omvang van meer dan 5.000 m².
Het betoog faalt.
6. Voorts betoogt [appellant] dat de raad voorbarig heeft gehandeld door het plan vast te stellen. De raad had eerst zekerheid over de realisering van de omlegging Baarle (N260) (hierna: omlegging) moeten verkrijgen alvorens dit plan te kunnen vaststellen. In dit verband wijst [appellant] erop dat in het beeldkwaliteitsplan ten onrechte reeds wordt uitgegaan van de situatie dat de omlegging wordt gerealiseerd. Nu het provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan "Rondweg Baarle", dat de omlegging in België mogelijk maakt, in een uitspraak van de Raad van State te België van 14 februari 2011 in zaak nr. 211.224 (www.raadvst-consetat.be) is vernietigd, is niet uitgesloten dat het bestemmingsplan "Omlegging provinciale weg Baarle", dat de omlegging in Nederland mogelijk maakt, moet worden gewijzigd. In dit kader merkt [appellant] op dat ten behoeve van het aan het plan "Omlegging provinciale weg Baarle" ten grondslag liggende milieueffectrapport (hierna: MER) geen onderzoek is verricht naar de in het buitenland gelegen Natura 2000-gebieden. Voorts had een project-MER en geen plan-MER moeten worden gemaakt.
6.1. De raad heeft beleidsvrijheid om bestemmingen en regels voor gronden vast te stellen. De raad stelt zich op het standpunt dat behoefte bestaat aan uitbreiding van de op het bestaande bedrijventerrein gevestigde drukkerij. Voorts biedt het plan de mogelijkheid om de verkeersafwikkeling, het parkeren van auto's en vrachtwagens en het laad/losverkeer beter te structureren. Gelet hierop heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid kunnen besluiten mee te werken aan het verzoek van de drukkerij om een plan ten behoeve van de uitbreiding van het bedrijventerrein vast te stellen. Dat niet is uitgesloten dat het plan "Omlegging provinciale weg Baarle" zal worden gewijzigd, doet hier, wat daar ook van zij, niet aan af, nu de realisering van het bedrijventerrein niet afhankelijk is van de realisering van de omlegging. Overigens is dat plan ten gevolge van de uitspraak van de Afdeling van 21 juli 2010 in zaak nr. 200904297/1/R3 in rechte onaantastbaar, in verband waarmee de door [appellant] op dat plan betrekking hebbende bezwaren buiten bespreking moeten blijven. Dat het beeldkwaliteitsplan is afgestemd op de situatie dat de omlegging is gerealiseerd, doet aan het vorengaande niet af. Het betoog faalt.
7. Verder betoogt [appellant] dat indien de omlegging niet wordt gerealiseerd, de oostelijke grens van het plangebied niet strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
7.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de uitbreiding van het bedrijventerrein los staat van de realisering van de omlegging. Indien de omlegging niet wordt gerealiseerd, is een uitbreiding van het bedrijventerrein zoals in het plan is voorzien, gelet op de ligging van het huidige bedrijventerrein en het gemeentelijke beleid, nog steeds aangewezen. In dat geval zal een directe overgang van het bedrijventerrein naar het buitengebied ontstaan. Gelet hierop is de bestemming "Groen" aan de strook grond rondom het bedrijventerrein toegekend. In beide gevallen is gezorgd voor een goede landschappelijke inpassing van het bedrijventerrein en een zorgvuldige overgang naar het buitengebied.
7.2. De raad komt beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd met het recht. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Zij neemt daarbij in aanmerking dat aan de strook grond rondom het bedrijventerrein de bestemming "Groen" is toegekend, zodat een goede landschappelijke inpassing van het bedrijventerrein aan de rand van het buitengebied is gewaarborgd. Het betoog faalt.
8. [appellant] heeft voorts bezwaren tegen het plan, omdat hierdoor volgens hem de verkeersintensiteit en de verkeersonveiligheid zullen toenemen. Ten onrechte is geen onderzoek gedaan naar de situatie waarin de omlegging niet wordt gerealiseerd. Nu niet vaststaat dat de omlegging wordt gerealiseerd, zijn onvoldoende maatregelen genomen om de verkeersveiligheid te verzekeren.
8.1. De raad stelt zich op het standpunt dat in het verrichte verkeersonderzoek zowel de gevolgen van het plan in de huidige situatie als in de situatie dat de omlegging is gerealiseerd, zijn onderzocht. Volgens de raad volgt uit het verkeersonderzoek dat het aantal verkeersbewegingen door de uitbreiding van het bedrijventerrein slechts beperkt zal toenemen.
8.2. In het op 10 augustus 2012 door Arcadis uitgebrachte rapport "Verkeer bedrijventerrein Visweg-Oost" zijn de resultaten van het onderzoek naar de verkeerseffecten ten gevolge van het plan neergelegd. Hierin staat dat de drukkerij thans ongeveer 980 verkeersbewegingen per dag genereert. Na realisering van het plan zal de drukkerij ongeveer 1.050 verkeersbewegingen per dag genereren. In het verkeersonderzoek is als uitgangspunt genomen dat het verkeer via de Visweg, Nijhoven, Kapelstraat en de aan te leggen omlegging wordt afgewikkeld. In dat geval zal het verkeer ten gevolge van het bedrijventerrein de bebouwde kom van Baarle-Nassau volgens het onderzoeksrapport niet meer belasten, waardoor de verkeerintensiteit zal afnemen.
De gevolgen van het plan voor de periode dat de omlegging niet is gerealiseerd, zijn ook in het verkeersonderzoek meegenomen. In dat geval zal de verkeersintensiteit volgens het onderzoeksrapport toenemen ten opzichte van de huidige situatie. Ten gevolge hiervan zal de verkeersveiligheid afnemen. Indien de omlegging niet zal worden gerealiseerd, zal de huidige route voor de ontsluiting van het bedrijventerrein, die loopt over de Industrieweg en het kruispunt van deze weg met de Oordeelsestraat en de Smederijstraat, gehandhaafd blijven. Dit kruispunt wordt in het rapport als verkeersonveilig en onoverzichtelijk aangemerkt. In het rapport wordt aanbevolen het kruispunt te reconstrueren.
De raad heeft in de nota van zienswijzen en in het verweerschrift gesteld dat op het moment dat vaststaat dat de omlegging niet zal worden gerealiseerd, zal worden bezien welke maatregelen moeten worden genomen om de verkeersveiligheid op dit kruispunt te verbeteren. Nu in België een plan-m.e.r.-procedure is gestart ten behoeve van de aanleg van de omlegging op Belgisch grondgebied en de omlegging alleen in zijn geheel kan worden gerealiseerd, staat thans nog niet vast dat de omlegging op Nederlands grondgebied zal worden gerealiseerd. Gelet hierop had de raad ten tijde van het bestreden besluit moeten onderzoeken welke maatregelen dienen te worden genomen in het geval de omleiding niet zal worden gerealiseerd en - zo nodig - of de uitvoering van deze maatregelen, indien deze noodzakelijk worden geacht, planologisch mogelijk is. Dat de raad ter zitting heeft gesteld dat de besluitvorming omtrent de verkeersveiligheid op het kruispunt los staat van de realisering van de omleiding en ook indien de omlegging zal worden gerealiseerd, zal worden bekeken welke maatregelen ter plaatse dienen te worden genomen, doet aan het vorenstaande niet af. De Afdeling is van oordeel dat het plan in zoverre is vastgesteld in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het betoog slaagt.
9. [appellant] voert voorts aan dat het ten behoeve van het plan verrichte akoestische onderzoek niet voldoet aan de wettelijke voorschriften in de Wet geluidhinder (hierna: Wgh), omdat in strijd met artikel 40 van de Wgh geen zone is vastgesteld. Voorts is ten onrechte geen onderzoek verricht naar de geluidhinder ter plaatse van de woning van [appellant], terwijl naar andere, verderweg liggende woningen wel onderzoek is verricht. Voor zover de raad stelt dat uit het akoestische onderzoek volgt dat bij de dichterbij in het plangebied gelegen woningen geen geluidoverlast zal optreden en gelet daarop ook geen geluidoverlast bij de woning van [appellant] zal optreden, voert [appellant] aan dat de hoogte en richting van de geluidbron bepalend zijn, zodat geluidoverlast ook kan toenemen bij een grotere afstand. Daarnaast is in het akoestische onderzoek ten onrechte uitgegaan van installaties op het dak en het terrein waarmee wordt voldaan aan de vergunningvoorschriften voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau, terwijl nog niet vast staat of deze installaties in de praktijk ook zullen worden geplaatst. Ook had onderzocht moeten worden in hoeverre de toename van het verkeer ten gevolge van de uitbreiding van het bedrijventerrein indirecte geluidhinder zal veroorzaken in het geval de omlegging niet wordt gerealiseerd. Ten onrechte is alleen onderzoek gedaan naar de geluidhinder van het vrachtverkeer op het bedrijventerrein zelf.
9.1. De raad stelt zich op het standpunt dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat het akoestische onderzoek naar de gevolgen van het plan gebreken, dan wel een leemte in kennis vertoont en dat de raad zich derhalve niet op dit onderzoek had mogen baseren. Hierbij wijst de raad erop dat uit het onderzoek volgt dat ten aanzien van dichterbij gelegen woningen wordt voldaan aan de grenswaarden van de ontwerpomgevingsvergunning, zodat dit ook voor de woning van [appellant] geldt. Voorts is het bedrijventerrein Visweg-Oost geen bedrijventerrein als bedoeld in de Wgh, zodat gelet hierop geen zone is opgenomen.
9.2. Ingevolge artikel 1 van de Wgh wordt onder industrieterrein verstaan: terrein waaraan in hoofdzaak een bestemming is gegeven voor de vestiging van inrichtingen en waarvan de bestemming voor het gehele terrein of een gedeelte daarvan de mogelijkheid insluit van vestiging van inrichtingen, behorende tot een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorie van inrichtingen, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken.
Ingevolge artikel 40 wordt, indien bij de vaststelling van een bestemmingsplan aan gronden een zodanige bestemming wordt gegeven dat daardoor een industrieterrein ontstaat, daarbij tevens een rond het betrokken terrein gelegen zone vastgesteld, waarbuiten de geluidsbelasting vanwege dat terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.
Ingevolge artikel 41, eerste lid, kan een krachtens artikel 40 vastgestelde zone uitsluitend worden gewijzigd of opgeheven bij vaststelling of wijziging van een bestemmingsplan, met dien verstande dat opheffing alleen kan plaatsvinden wanneer de bestemming van het betrokken terrein zodanig is gewijzigd dat het geen industrieterrein meer is.
Ingevolge het derde lid blijft een opgeheven zone voortbestaan zolang zich op het terrein een of meer inrichtingen bevinden, behorende tot een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorie van inrichtingen die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken.
Ingevolge artikel 2.1, derde lid, van het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor) worden als categorieën inrichtingen als bedoeld in artikel 41, derde lid, van de Wgh, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, aangewezen de categorieën inrichtingen in bijlage I, onderdeel D.
9.3. Uit artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder a, van de planregels volgt dat op de voor "Bedrijventerrein" aangewezen gronden geen bedrijven zijn toegestaan die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken als bedoeld in bijlage I, onderdeel D, van het Bor, zoals deze luidde ten tijde van belang. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het plan is vastgesteld in strijd met artikel 40 van de Wgh. Het betoog faalt.
9.4. Voor zover [appellant] betoogt dat ten onrechte geen onderzoek is verricht naar de geluidhinder ter plaatse van zijn woning, overweegt de Afdeling als volgt. De woning aan de Visweg 1 te Baarle-Hertog en de woning aan de Visweg 4 te Baarle-Nassau grenzen aan het plangebied. Voorts staat de woning aan de Oordeelsestraat 52 te Baarle-Nassau net als de woningen aan de Visweg 1 en 4 dichter bij het plangebied dan de woning van [appellant]. In het op 17 augustus 2012 door Arcadis uitgebracht rapport "Akoestisch onderzoek bestemmingsplan bedrijventerrein Visweg-Oost, Baarle-Nassau" zijn de resultaten van het onderzoek naar de geluidhinder ten gevolge van het plan ter plaatse van de omliggende woningen opgenomen. Hierbij is uitgegaan van de representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden. In het akoestische rapport staat dat de woning aan de Visweg 4 maatgevend is voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau. Voorts is de woning aan de Visweg 1 maatgevend voor het maximale geluidniveau. In het rapport staat voorts dat ter plaatse van deze woningen geen onaanvaardbare geluidhinder zal optreden en aan de vergunningvoorschriften zoals opgenomen in de ontwerpomgevingsvergunning voor de drukkerij zal kunnen worden voldaan. De geluidhinder ter plaatse van de woning aan de Oordeelsestraat 52 is beduidend minder. Nu deze woningen dichter bij het plangebied staan dan de woning van [appellant], heeft de raad kunnen volstaan met het verrichten van akoestisch onderzoek ter plaatse van deze woningen. Dat de raad ook akoestisch onderzoek heeft verricht naar andere, verderweg liggende woningen dan de woning van [appellant] doet aan het vorenstaande niet af. Voorts liggen de woningen aan de Visweg 4 en de Oordeelsestraat 52, evenals de woning van [appellant], ten noordwesten van het plangebied, zodat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij ten gevolge van activiteiten die op het bedrijventerrein plaatsvinden ter plaatse van zijn woning meer geluidhinder zal ondervinden dan de bewoners van deze woningen.
Voor zover [appellant] betoogt dat in het akoestische onderzoek ten onrechte is uitgegaan van installaties op het dak en het terrein waarmee wordt voldaan aan de vergunningsvoorschriften voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau, overweegt de Afdeling het volgende. In het akoestische onderzoek is uitgegaan van een representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden, waaronder installaties op het dak en het terrein. Voorts zal de drukkerij moeten voldoen aan de geluidvoorschriften zoals opgenomen in de omgevingsvergunning, zodat het de drukkerij gelet hierop niet vrijstaat installaties te gebruiken waarmee deze vergunningvoorschriften worden overtreden.
Gelet op het vorenstaande heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat het akoestische onderzoek op deze punten gebreken, dan wel leemten in kennis vertoont en dat de raad zich in zoverre niet op het akoestische onderzoek heeft mogen baseren.
Het betoog faalt.
9.5. Over het betoog van [appellant] dat de raad ten onrechte alleen onderzoek heeft gedaan naar de geluidhinder van het vrachtverkeer op het bedrijventerrein zelf, maar niet naar de indirecte geluidhinder ten gevolge van het verkeer, overweegt de Afdeling het volgende. In het akoestische onderzoek is de geluidhinder in de representatieve bedrijfssituatie ten gevolge van laad-/losactiviteiten, het optrekken en manoeuvreren van vrachtwagens en het dichtslaan van autoportieren op het nieuwe bedrijventerrein in de berekening meegenomen. De geluidhinder ter plaatse van de omliggende woningen ten gevolge van af- en aanrijdend verkeer naar het plangebied in de representatieve bedrijfssituatie is evenwel niet onderzocht. Onder 8.2 is overwogen dat thans nog niet vast staat dat de omlegging op Nederlands grondgebied zal worden gerealiseerd. Gelet hierop heeft de raad ten onrechte, zowel voor de situatie dat de omlegging wordt gerealiseerd als voor de situatie dat de omlegging niet wordt gerealiseerd, geen onderzoek verricht naar de indirecte geluidhinder van af- en aanrijdend verkeer in de representatieve bedrijfssituatie ter plaatse van de omliggende woningen, zodat het bestreden besluit in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Het betoog slaagt.
10. Gelet op het voorgaande, ziet de Afdeling in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het beroep is gegrond.
11. De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beslechting van het geschil aanleiding de raad op de voet van artikel 8:51d van de Awb op te dragen de gebreken in het bestreden besluit binnen de hierna te noemen termijn te herstellen. De raad dient daartoe met inachtneming van de overwegingen onder 8.2 en 9.5 te onderzoeken welke maatregelen dienen te worden genomen in het geval de omleiding niet zal worden gerealiseerd en - zo nodig - of de uitvoering van deze maatregelen, indien deze noodzakelijk worden geacht, planologisch mogelijk is. Voorts dient de raad onderzoek te doen naar de indirecte geluidhinder van bestemmingsverkeer van en naar het nieuwe bedrijventerrein, zowel in de situatie dat de omlegging niet, als in de situatie dat de omlegging wel wordt gerealiseerd. Op grond van de uitkomsten van deze onderzoeken dient de raad het besluit op deze punten toereikend te motiveren en zo nodig het besluit, zonder dat daarbij toepassing behoeft te worden gegeven aan afdeling 3.4 van de Awb, te wijzigen. In het laatste geval dient de wijziging van het besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendgemaakt te worden.
12. De Afdeling ziet voorts aanleiding om met toepassing van artikel 8:80b, derde lid, van de Awb de hierna vermelde voorlopige voorziening te treffen teneinde onomkeerbare gevolgen te voorkomen.
13. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. draagt de raad van de gemeente Baarle-Nassau op om binnen 20 weken na de verzending van deze tussenuitspraak:
1. met inachtneming van overweging 8.2 en 9.5 de daar omschreven gebreken te herstellen door te onderzoeken welke maatregelen dienen te worden genomen in het geval de omleiding niet zal worden gerealiseerd en zo nodig of de uitvoering van deze maatregelen, indien deze noodzakelijk worden geacht, planologisch mogelijk is; voorts dient onderzoek te worden gedaan naar de indirecte geluidhinder van bestemmingsverkeer van en naar het nieuwe bedrijventerrein, zowel in de situatie dat de omlegging niet, als in de situatie dat de omlegging wel wordt gerealiseerd; op grond van de uitkomsten van deze onderzoeken dient de raad het besluit op deze punten toereikend te motiveren en zo nodig het besluit te wijzigen. In het laatste geval dient de wijziging van het besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendgemaakt te worden;
2. de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en in het geval het besluit wordt gewijzigd, deze wijziging op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
II. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Baarle-Nassau van 12 december 2012 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Visweg-Oost".
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Kooijman
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2013
177-758.