ECLI:NL:RVS:2013:372

Raad van State

Datum uitspraak
8 juli 2013
Publicatiedatum
17 juli 2013
Zaaknummer
201208696/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging uitspraak rechtbank inzake aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf

In deze zaak heeft de Raad van State op 8 juli 2013 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een vreemdeling, die samen met zijn referente een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf had ingediend. De aanvraag was op 1 februari 2011 door de minister van Buitenlandse Zaken afgewezen. Hiertegen had de vreemdeling bezwaar gemaakt, maar dit werd op 29 september 2011 ongegrond verklaard door de minister. De rechtbank 's-Gravenhage had op 6 augustus 2012 het beroep van de vreemdeling tegen deze beslissing ongegrond verklaard. De referente, die ook als partij optrad, stelde hoger beroep in tegen deze uitspraak.

De Raad van State overwoog dat de rechtbank ten onrechte alleen de vreemdeling als indiener van het beroepschrift had vermeld en niet de referente. Dit was in strijd met artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht, dat vereist dat de namen van alle partijen in de uitspraak worden vermeld. De Raad oordeelde dat de rechtbank de tenaamstelling van het verwerend bestuursorgaan onjuist had weergegeven, aangezien de minister van Buitenlandse Zaken de juiste partij was en niet de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel.

Gelet op deze onjuistheden kwam de uitspraak van de rechtbank voor vernietiging in aanmerking. De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond en vernietigde de uitspraak van de rechtbank. De zaak werd terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling, waarbij de rechtbank rekening moest houden met de overwegingen van de Raad. Tevens werden de proceskosten in hoger beroep vastgesteld en werd bepaald dat het griffierecht aan de vreemdeling en de referente zou worden terugbetaald.

Uitspraak

201208696/1/V3.
Datum uitspraak: 8 juli 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[referente], mede voor haar [minderjarig kind] (hierna: de vreemdeling),
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Utrecht, van 6 augustus 2012 in zaak nr. 11/33858 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel.
Procesverloop
Bij besluit van 1 februari 2011 heeft de minister van Buitenlandse Zaken een aanvraag van de vreemdeling om hem een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen afgewezen.
Bij besluit van 29 september 2011 heeft de minister van Buitenlandse Zaken (thans: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie) het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 6 augustus 2012 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft referente, mede namens de vreemdeling, hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Op 1 januari 2013 is de Wet aanpassing bestuursprocesrecht in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wet op dit geding van toepassing blijft.
2. Ambtshalve overweegt de Afdeling als volgt.
3. Ingevolge artikel 8:77, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb vermeldt de schriftelijke uitspraak de namen van partijen. Het bij de rechtbank bestreden besluit van 29 september 2011 is door de minister van Buitenlandse Zaken genomen. Anders dan de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft vermeld, was niet de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, maar de minister van Buitenlandse Zaken partij bij het aan haar voorgelegde geschil.
Voorts blijkt uit het beroepschrift van 19 oktober 2011 dat de vreemdeling en de referente gezamenlijk beroep hebben ingesteld tegen het besluit van 29 september 2011. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak dan ook ten onrechte slechts de vreemdeling als indiener van het beroepschrift vermeld en niet beslist op het beroep voor zover dat door referente was ingesteld.
Reeds omdat de tenaamstelling van het verwerend bestuursorgaan in de aangevallen uitspraak onjuist is en de rechtbank ten onrechte is voorbijgegaan aan het beroep dat door referente was ingesteld, komt de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking.
4. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal de zaak naar de rechtbank terugwijzen om door haar te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
5. De Afdeling zal de proceskosten in hoger beroep vaststellen. De rechtbank dient omtrent de vergoeding van deze kosten te beslissen.
6. Redelijke toepassing van artikel 54, eerste lid, van de Wet op de Raad van State brengt met zich dat het door de vreemdeling en referente in hoger beroep betaalde griffierecht door de secretaris van de Raad van State aan hen wordt terugbetaald.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Utrecht, van 6 augustus 2012 in zaak nr. 11/33858;
III. wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV. stelt de door de vreemdeling en de referente in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte kosten vast op een bedrag van € 472,00 (zegge: vierhonderdtweeënzeventig euro), en bepaalt dat de rechtbank beslist omtrent de vergoeding van deze kosten;
V. verstaat dat de secretaris van de Raad van State aan de vreemdeling en de referente het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 232,00 (zegge: tweehonderdtweeëndertig euro) voor de behandeling van het hoger beroep terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. H. Vonk, ambtenaar van staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Vonk
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2013
345-699