201208696/1/V3.
Datum uitspraak: 8 juli 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[referente], mede voor haar [minderjarig kind] (hierna: de vreemdeling),
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Utrecht, van 6 augustus 2012 in zaak nr. 11/33858 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel.
Procesverloop
Bij besluit van 1 februari 2011 heeft de minister van Buitenlandse Zaken een aanvraag van de vreemdeling om hem een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen afgewezen.
Bij besluit van 29 september 2011 heeft de minister van Buitenlandse Zaken (thans: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie) het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 6 augustus 2012 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft referente, mede namens de vreemdeling, hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Op 1 januari 2013 is de Wet aanpassing bestuursprocesrecht in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wet op dit geding van toepassing blijft.
2. Ambtshalve overweegt de Afdeling als volgt.
3. Ingevolge artikel 8:77, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb vermeldt de schriftelijke uitspraak de namen van partijen. Het bij de rechtbank bestreden besluit van 29 september 2011 is door de minister van Buitenlandse Zaken genomen. Anders dan de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft vermeld, was niet de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, maar de minister van Buitenlandse Zaken partij bij het aan haar voorgelegde geschil.
Voorts blijkt uit het beroepschrift van 19 oktober 2011 dat de vreemdeling en de referente gezamenlijk beroep hebben ingesteld tegen het besluit van 29 september 2011. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak dan ook ten onrechte slechts de vreemdeling als indiener van het beroepschrift vermeld en niet beslist op het beroep voor zover dat door referente was ingesteld.
Reeds omdat de tenaamstelling van het verwerend bestuursorgaan in de aangevallen uitspraak onjuist is en de rechtbank ten onrechte is voorbijgegaan aan het beroep dat door referente was ingesteld, komt de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking.
4. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal de zaak naar de rechtbank terugwijzen om door haar te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
5. De Afdeling zal de proceskosten in hoger beroep vaststellen. De rechtbank dient omtrent de vergoeding van deze kosten te beslissen.
6. Redelijke toepassing van artikel 54, eerste lid, van de Wet op de Raad van State brengt met zich dat het door de vreemdeling en referente in hoger beroep betaalde griffierecht door de secretaris van de Raad van State aan hen wordt terugbetaald.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Utrecht, van 6 augustus 2012 in zaak nr. 11/33858;
III. wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV. stelt de door de vreemdeling en de referente in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte kosten vast op een bedrag van € 472,00 (zegge: vierhonderdtweeënzeventig euro), en bepaalt dat de rechtbank beslist omtrent de vergoeding van deze kosten;
V. verstaat dat de secretaris van de Raad van State aan de vreemdeling en de referente het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 232,00 (zegge: tweehonderdtweeëndertig euro) voor de behandeling van het hoger beroep terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. H. Vonk, ambtenaar van staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Vonk
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2013
345-699