201208500/1/R3.
Datum uitspraak: 17 juli 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Eersel,
2. [appellant sub 2], wonend te Eersel,
en
de raad van de gemeente Eersel,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 28 juni 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Oogenlust" vastgesteld en besloten geen exploitatieplan vast te stellen.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Oogenlust B.V. een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 april 2013, waar [appellant sub 1], [appellant sub 2] en de raad, vertegenwoordigd door M.A. Zeegers en J.J.M. Borrenbergs, beiden werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door ir. L.A.W. van Berkel, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [belanghebbenden], bijgestaan door mr. T.I.P. Jeltema, advocaat te Veldhoven, gehoord.
Overwegingen
1. Het plan voorziet in de vestiging van een bedrijf dat zich toelegt op de inrichting van binnen- en buitenruimten op het perceel aan de [locatie] ten noordoosten van de kern Eersel. Met het plan wordt beoogd de verplaatsing van het bedrijf Oogenlust naar het perceel mogelijk te maken.
Het plan
2. [appellant sub 1] woont aan de [locatie a] op een afstand van ongeveer 400 m ten oosten van het plangebied en heeft agrarische gronden op een afstand van minimaal 150 m van het plangebied. Ter zitting is vast komen te staan dat hij vanuit zijn woning en vanaf zijn agrarische gronden geen zicht heeft op het plangebied wegens de aanwezigheid van bomen op de tussenliggende gronden. [appellant sub 2] woont aan de [locatie b] op een afstand van ongeveer 500 m ten oosten van het plangebied. Vanuit zijn woning heeft hij hierop geen zicht.
Mede gelet op de aard en omvang van de ruimtelijke ontwikkelingen die het plan mogelijk maakt, zijn genoemde afstanden naar het oordeel van de Afdeling te groot om een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang te kunnen aannemen. Daarbij overweegt de Afdeling dat het verkeer van en naar het bedrijf waarin het plan voorziet niet of nauwelijks langs de woningen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] of de agrarische gronden van [appellant sub 1] zal rijden, maar gebruik zal maken van de route over de Provinciale- of Molenweg via de rotonde ‘t Stuivertje die ten zuidwesten van het plangebied ligt. Over de vrees van [appellant sub 2] voor toekomstige ontwikkelingen in de omgeving van het bedrijf die tot een toename van de recreatieve druk kunnen leiden, overweegt de Afdeling dat het plan zulke ontwikkelingen niet mogelijk maakt.
Voorts hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] geen feiten of omstandigheden aangevoerd in verband waarmee desondanks zou moeten worden geoordeeld dat een objectief en persoonlijk belang van hen rechtstreeks door het besluit zou worden geraakt. Een louter subjectief gevoel van betrokkenheid bij een besluit, hoe sterk dat gevoel ook is, is daarvoor niet voldoende.
De conclusie is dat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] geen belanghebbende zijn bij het besluit tot vaststelling van het plan als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en dat zij daartegen ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), zoals dat luidde ten tijde van belang, geen beroep kunnen instellen.
De beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] tegen het besluit tot vaststelling van het plan zijn niet-ontvankelijk.
Het besluit om geen exploitatieplan vast te stellen
3. [appellant sub 2] betoogt dat de raad ten onrechte geen exploitatieplan heeft vastgesteld. Daartoe voert hij aan dat de voornemens van het bedrijf Oogenlust om te verplaatsen naar de in het plangebied voorziene locatie en ter plaatse uit te breiden niet realistisch zijn. Volgens hem liggen hieraan geen bedrijfseconomische motieven ten grondslag.
3.1. Ingevolge artikel 6.12, eerste lid, van de Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen.
Ingevolge het tweede lid kan de gemeenteraad, in afwijking van het eerste lid, bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen in bij algemene maatregel van bestuur aangegeven gevallen.
Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder h, kan een belanghebbende bij de Afdeling beroep instellen tegen een besluit omtrent vaststelling van een exploitatieplan voor gronden, begrepen in een gelijktijdig vastgesteld bestemmingsplan.
Ingevolge het vijfde lid, voor zover hier van belang, wordt als belanghebbende bij een besluit als bedoeld in artikel 6.12, eerste en tweede lid, in elk geval aangemerkt degene die een grondexploitatieovereenkomst heeft gesloten met betrekking tot de in het desbetreffende besluit opgenomen gronden, of die eigenaar is van die gronden.
4. Het beroep van [appellant sub 2] is in zoverre gericht tegen het niet-vaststellen van financiële delen van een exploitatieplan. De Afdeling overweegt dat indien de raad in dit geval een exploitatieplan zou hebben vastgesteld, [appellant sub 2] niet als belanghebbende zou kunnen worden aangemerkt bij de desbetreffende onderdelen van het exploitatieplan. Daartoe is van belang dat [appellant sub 2] geen eigenaar is van gronden in het plangebied en derhalve ook geen eigenaar van gronden in het exploitatiegebied, waarop het exploitatieplan betrekking zou hebben. Evenmin heeft [appellant sub 2] een grondexploitatieovereenkomst als bedoeld in artikel 8.2, vijfde lid, van de Wro gesloten met betrekking tot gronden in dat exploitatiegebied op grond waarvan hij belanghebbende zou zijn. Gelet hierop en nu ook anderszins niet is gebleken van belangen van [appellant sub 2] die rechtstreeks betrokken zouden zijn bij de vaststelling van delen van een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, van de Wro, kan hij niet worden aangemerkt als belanghebbende bij het niet vaststellen van een exploitatieplan.
Het beroep van [appellant sub 2] tegen het besluit om geen exploitatieplan vast te stellen is niet-ontvankelijk.
Proceskosten
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. R.J.J.M. Pans, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Kooijman
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2013
177-629.