ECLI:NL:RVS:2013:368

Raad van State

Datum uitspraak
10 juli 2013
Publicatiedatum
17 juli 2013
Zaaknummer
201305106/2/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking omgevingsvergunning voor aanleg steigers bij jachthaven in Reeuwijk

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 10 juli 2013 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening in het hoger beroep van een verzoeker tegen de intrekking van een omgevingsvergunning. De omgevingsvergunning was oorspronkelijk verleend aan de besloten vennootschap Exploitatiemaatschappij Elfhoeven B.V. voor het aanleggen van steigers bij een jachthaven op het perceel Ree 2 te Reeuwijk. Het college van burgemeester en wethouders van Bodegraven-Reeuwijk heeft op 9 mei 2012 deze vergunning ingetrokken, omdat het bouwplan in strijd zou zijn met het geldende bestemmingsplan en parkeerproblemen zou veroorzaken. De rechtbank heeft op 1 mei 2013 het beroep van Elfhoeven gegrond verklaard, het besluit van 25 september 2012 vernietigd en het besluit van 9 mei 2012 herroepen. Dit leidde tot de herleving van de omgevingsvergunning.

De voorzitter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat de rechtbank terecht heeft overwogen dat het college niet bevoegd was om de omgevingsvergunning in te trekken. De voorzitter oordeelde dat de gronden voor intrekking, zoals opgesomd in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, niet van toepassing waren. Het betoog van de verzoeker dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan en parkeerproblemen met zich meebrengt, werd verworpen, omdat de omgevingsvergunning inmiddels onherroepelijk was geworden. De voorzitter heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding was voor het treffen van een voorlopige voorziening en dat er geen proceskostenveroordeling plaatsvond.

Uitspraak

201305106/2/A1.
Datum uitspraak: 10 juli 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker] en anderen, wonend te Reeuwijk (hierna tezamen in enkelvoud: [verzoeker]),
tegen de uitspraak van de rechtbank geen van 1 mei 2013 in zaak nr. 12/10575 in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Exploitatiemaatschappij Elfhoeven B.V., gevestigd te Reeuwijk,
en
het college van burgemeester en wethouders van Bodegraven-Reeuwijk.
Procesverloop
Bij besluit van 9 mei 2012 heeft het college de bij besluit van 10 februari 2012 aan Elfhoeven verleende omgevingsvergunning voor het aanleggen van steigers bij een jachthaven op het perceel Ree 2 te Reeuwijk ingetrokken.
Bij besluit van 25 september 2012 heeft het college het door Elfhoeven daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 mei 2013 heeft de rechtbank het door Elfhoeven daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 25 september 2012 vernietigd, het besluit van 9 mei 2012 herroepen en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld. Hij heeft de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[verzoeker] heeft een nader stuk ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 20 juni 2013, waar [verzoeker], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. R.C. de Jong, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Ter zitting is voorts verschenen Elfhoeven, vertegenwoordigd door mr. I.M. Harms, advocaat te Reeuwijk.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. [verzoeker] betoogt dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat de aan Elfhoeven verleende omgevingsvergunning herleeft en weer van kracht is. Hij voert daartoe aan dat het bouwplan in strijd is met het geldende bestemmingsplan "Plassen, Natuur- en Weidegebieden, 2e partiële herziening" en parkeerproblemen met zich brengt, en daarom niet verleend had mogen worden.
2.1. Bij besluit van 10 februari 2012 heeft het college aan Elfhoeven omgevingsvergunning verleend voor het aanleggen van steigers bij een jachthaven op het perceel. Het hiertegen door [belanghebbende] gemaakte bezwaar is bij besluit van 5 juli 2012 niet-ontvankelijk verklaard. Het daartegen door [verzoeker] gemaakte bezwaar, dat door het college aan de rechtbank is doorgezonden om te worden behandeld als beroepschrift, heeft hij ingetrokken.
2.2. Bij besluit van 9 mei 2012, gehandhaafd bij besluit van 26 september 2012, heeft het college de bij besluit van 10 februari 2012 verleende omgevingsvergunning ingetrokken, omdat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Het heeft zich daarbij gebaseerd op de artikelen 6:18 en 6:19 van de Awb, zoals die toen luidden.
De Afdeling is op voorhand van oordeel dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat het college de intrekking van de verleende omgevingsvergunning niet heeft kunnen baseren op de artikelen 6:18 en 6:19 van de Awb, nu deze artikelen slechts een regeling behelzen voor nadere besluiten die worden genomen hangende bezwaar of beroep tegen het oorspronkelijke besluit en niet een zelfstandige bevoegdheid in het leven roepen om besluiten in trekken. De gronden waarop een verleende omgevingsvergunning kan worden ingetrokken, zijn in artikel 2.33, tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht limitatief opgesomd. De rechtbank heeft, naar voorlopig oordeel, met juistheid overwogen dat geen van de in deze bepaling genoemde gronden hier van toepassing is en het college derhalve niet bevoegd was de omgevingsvergunning in te trekken. Zij heeft, naar voorlopig oordeel, terecht het besluit van 25 september 2012 vernietigd en het besluit van 9 mei 2012 herroepen. De herroeping van het besluit van 9 mei 2012 heeft tot gevolg dat de verleende omgevingsvergunning herleeft. Deze vergunning is inmiddels onherroepelijk geworden. Het betoog van [verzoeker] dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan en parkeerproblemen met zich brengt, kan daarom op voorhand niet tot een ander oordeel leiden.
3. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, ambtenaar van staat.
w.g. Wortmann w.g. Pieters
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2013
473.