ECLI:NL:RVS:2013:366

Raad van State

Datum uitspraak
9 juli 2013
Publicatiedatum
17 juli 2013
Zaaknummer
201304506/2/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen bestemmingsplan Buitengebied Megchelen

Op 9 juli 2013 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een bestemmingsplan. Het betreft het bestemmingsplan "Buitengebied, locatie [locatie] Megchelen", dat op 25 april 2013 door de raad van de gemeente Oude IJsselstreek is vastgesteld. Verzoekers, [verzoeker A] en [verzoeker B], beiden wonend in Megchelen, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om schorsing van het plan. De voorzitter heeft het verzoek op 1 juli 2013 ter zitting behandeld, waar de verzoekers en de raad, vertegenwoordigd door G.T. ten Brinke, aanwezig waren. Ook [belanghebbende] is als partij gehoord.

De voorzitter overweegt dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. Het bestemmingsplan voorziet in de bouw van een nieuwe vrijstaande woning op een perceel waar voorheen een varkenshouderij was gevestigd. Verzoekers stellen dat hen bij de aankoop van hun woning is toegezegd dat er geen nieuwe woningen in de omgeving zouden worden gebouwd. De voorzitter laat deze toezegging in het midden, omdat de raad niet gebonden is aan dergelijke particuliere afspraken. De voorzitter concludeert dat de raad in redelijkheid voor de gekozen locatie van de nieuwe woning heeft kunnen kiezen, mede gezien de eisen van het VAB-beleid.

De voorzitter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er geen onverwijlde spoed is die dit rechtvaardigt. Ook is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is openbaar uitgesproken op 9 juli 2013.

Uitspraak

201304506/2/R2.
Datum uitspraak: 9 juli 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker A] en [verzoeker B], beiden wonend te Megchelen, gemeente Oude IJsselstreek (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoeker]),
en
de raad van de gemeente Oude IJsselstreek,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 25 april 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied, locatie [locatie] Megchelen" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld. Bij deze brief heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 1 juli 2013, waar [verzoeker], en de raad, vertegenwoordigd door G.T. ten Brinke, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [belanghebbende] als partij gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het plan voorziet in de mogelijkheid om één nieuwe vrijstaande woning te bouwen op het perceel aan de [locatie] in Megchelen, waar voorheen de varkenshouderij van [belanghebbende] was gevestigd. Voorts is bijna alle bestaande agrarische bebouwing op dit perceel wegbestemd, met uitzondering van een karakteristieke schuur en de voormalige agrarische bedrijfswoning, waar eveneens de bestemming "Wonen" aan is toegekend.
3. Het verzoek van [verzoeker] is gericht op schorsing van het gehele plan. Hiertoe voert hij onder andere aan dat bij de aankoop van zijn woning is toegezegd dat geen nieuwe woningen in de omgeving zouden worden gebouwd. Voorts wijst [verzoeker] erop dat de nieuwe woning tegenover zijn inrit komt te liggen, wat overlast voor de toekomstige bewoners kan veroorzaken en dat voor de bouw van de nieuwe woning een beeldbepalende wagenloods zal worden gesloopt. Ook was de nieuwe woning volgens [verzoeker] eerst op een andere, meer geschikte plek op het perceel voorzien.
4. Partijen nemen tegenovergestelde standpunten in over de vraag of ten tijde van de aankoop door [verzoeker] in 2008 van zijn huidige woning nabij het plangebied de toezegging is gedaan door de verkopende partij - voor wie destijds [belanghebbende] de woordvoerder was - dat in de omgeving geen nieuwe woningen zouden worden gebouwd. Het antwoord op de vraag of in het verleden een dergelijke toezegging is gedaan door een particuliere partij is echter niet van doorslaggevend belang bij de beoordeling van het voorliggende plan en wordt daarom in het midden gelaten. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan is de raad immers niet gebonden aan een dergelijke toezegging. Dit is slechts anders als [verzoeker] zou betogen en aannemelijk zou kunnen maken dat door of namens de raad verwachtingen zijn gewekt dat geen nieuwe woningen in de directe omgeving van zijn woning zullen worden gebouwd. Dat van een dergelijke situatie sprake zou zijn, is echter niet gesteld noch gebleken.
5. Wat betreft de gekozen plek van de nieuwe woning, overweegt de voorzitter dat de alternatieve locatie op het perceel - die meer naar het noorden lag - blijkens het verhandelde ter zitting oorspronkelijk de voorkeur had, maar dat die locatie niet voldeed aan de eisen die worden gesteld in het beleid voor Vrijkomende Agrarische Bebouwing (hierna: VAB-beleid). Ter zitting is namens de raad toegelicht dat het VAB-beleid streeft naar een ruimtelijke kwaliteitsverbetering en dat daarom dit beleid vereist dat nieuwe bebouwing dichtbij de bestaande gebouwen dient te worden gesitueerd, zodat het bestaande erf als één samenhangend erf herkenbaar blijft. Nu de plaats van de nieuwe woning mede wordt bepaald door de voorwaarden voor toepassing van het VAB-beleid en mogelijke alternatieve locaties voor de nieuwe woning in de afweging van de raad zijn betrokken, ziet de voorzitter geen aanleiding voor de verwachting dat in de bodemprocedure de Afdeling zal oordelen dat de raad niet in redelijkheid voor de beoogde locatie heeft kunnen kiezen.
Dat de bestaande wagenloods zal worden gesloopt voor de bouw van de nieuwe woning is in dit geval een direct gevolg van de eisen die in het kader van het VAB-beleid worden gesteld aan de situering van nieuwe bebouwing. Bovendien heeft [verzoeker] naar het oordeel van de voorzitter vooralsnog niet aannemelijk gemaakt dat de aanwezige wagenloods een zodanig beeldbepalend karakter heeft dat die behouden dient te blijven en dat de raad hierom het plan niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen.
6. De voorzitter ziet in hetgeen [verzoeker] naar voren heeft gebracht geen aanleiding voor het oordeel dat de toekomstige bewoners door de nabijgelegen uitrit een vorm van hinder zullen ondervinden die uit ruimtelijk oogpunt onaanvaardbaar is. Hierbij is van belang dat deze uitrit enkel dient ter ontsluiting van de woning van [verzoeker]. Zonder nadere onderbouwing van dit betoog kan de voorzitter [verzoeker] niet volgen in zijn betoog dat het aantal verkeersbewegingen van en naar zijn woning zodanig hoog is dat dit zal leiden tot onaanvaardbare hinder voor de toekomstige bewoners van de nieuwe woning.
7. Het vorenstaande leidt de voorzitter tot het oordeel dat niet staande kan worden gehouden dat onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, vereist dat in afwachting van de bodemprocedure een voorlopige voorziening wordt getroffen. Het verzoek wordt derhalve afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.V. Vreugdenhil, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Vreugdenhil
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2013
571.