ECLI:NL:RVS:2013:3585
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- J.W. Prins
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep van vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door de minister. De minister had op 15 mei 2012 besloten om de aanvraag af te wijzen. De vreemdeling ging hiertegen in beroep bij de rechtbank 's-Gravenhage, die op 11 juli 2012 het beroep gegrond verklaarde en het besluit van de minister vernietigde, maar de rechtsgevolgen daarvan in stand hield. De vreemdeling stelde hoger beroep in tegen deze uitspraak.
Tijdens de procedure heeft de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, die de minister vertegenwoordigt, een verweerschrift ingediend en aanvullende stukken overgelegd. De gemachtigde van de vreemdeling heeft in brieven van 23 oktober en 6 november 2013 zijn standpunt toegelicht. De vreemdeling had op 7 augustus 2012 zijn woonruimte verlaten en er was geen contact meer met zijn gemachtigde. Dit leidde tot de vraag of er nog procesbelang was voor de vreemdeling.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overwoog dat de vreemdeling kennelijk geen prijs meer stelde op de bescherming die hij aanvankelijk zocht, aangezien hij zonder contact met zijn gemachtigde was vertrokken. Hierdoor was er geen rechtens te beschermen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep. De Afdeling verklaarde het hoger beroep dan ook niet-ontvankelijk en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak werd gedaan op 12 november 2013 door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, ambtenaar van staat. De beslissing werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.