201303853/2/R2.
Datum uitspraak: 27 september 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak na vereenvoudigde behandeling (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) in het geding tussen:
[appellant], wonend te Loon op Zand,
appellant,
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 13 maart 2013 heeft het college aan [vergunninghouder] een vergunning krachtens de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) verleend voor de uitbreiding en wijziging van een varkenshouderij aan de [locatie] in Loon op Zand, die is gelegen in de omgeving van een aantal Natura 2000-gebieden.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[vergunninghouder] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 19d, eerste lid, van de Nbw 1998 is het verboden zonder vergunning, of in strijd met aan die vergunning verbonden voorschriften of beperkingen, van gedeputeerde staten, projecten of andere handelingen te realiseren onderscheidenlijk te verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstelling, met uitzondering van de doelstellingen, bedoeld in artikel 10a, derde lid, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Zodanige projecten of andere handelingen zijn in ieder geval projecten of handelingen die de natuurlijke kenmerken van het desbetreffende gebied kunnen aantasten.
2. [appellant] voert aan dat het college de Nbw-vergunning had moeten weigeren, gelet op de mogelijke gezondheidsrisico’s die veehouderijen veroorzaken zoals de verspreiding van Q-koorts en de MRSA-bacterie. Ter onderbouwing van zijn betoog verwijst [appellant] uitsluitend naar het rapport 'Gezondheidsrisico’s rond veehouderijen' van 30 november 2012, opgesteld door de Gezondheidsraad.
3. Voor zover het betoog van [appellant] betrekking heeft op de mogelijke gezondheidsrisico’s voor omwonenden, overweegt de Afdeling dat de bestrijding van besmettelijke dierenziekten zijn regeling primair vindt in andere wetgeving en dat het voorkomen of beperken van dergelijke gezondheidsrisco’s voor mensen geen onderdeel vormt van het toetsingskader bij de verlening van vergunningen krachtens de Nbw 1998. Reeds hierom kan dit betoog geen doel treffen.
4. Voor zover [appellant] aanvoert dat verspreiding van Q-koorts en de MRSA-bacterie mogelijk ook risico’s met zich brengen voor de kwalificerende diersoorten van de omliggende Natura 2000-gebieden, ziet de Afdeling geen aanleiding om het college niet te volgen in het standpunt dat hiervoor tot op heden geen wetenschappelijk onderbouwde aanwijzingen bestaan. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het door [appellant] overlegde rapport van de Gezondheidsraad uitsluitend betrekking heeft op de mogelijke risico’s van veehouderijen voor mensen. Nu [appellant] zijn betoog niet nader heeft onderbouwd noch andere stukken heeft overgelegd, heeft hij geen begin van bewijs geleverd dat een eventuele verspreiding van Q-koorts of de MRSA-bacterie mogelijk verstorende effecten kan hebben op kwalificerende habitatsoorten en vogelsoorten in Natura 2000-gebieden.
Het college heeft dan ook geen aanleiding behoeven te zien om de risico’s van de verspreiding van Q-koorts dan wel de MRSA-bacterie te betrekken bij het besluit tot verlening van de onderhavige Nbw-vergunning.
5. Het beroep is kennelijk ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.V. Vreugdenhil, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Vreugdenhil
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 september 2013
Tegen deze uitspraak kan verzet worden gedaan bij de Afdeling (artikel 8:55 van de Awb).
- Verzet dient schriftelijk en binnen zes weken na verzending van deze uitspraak te worden gedaan.
- In het verzetschrift moeten de redenen worden vermeld waarom de indiener het niet eens is met de gronden waarop de beslissing is gebaseerd.
- Indien de indiener over het verzet door de Afdeling wenst te worden gehoord, dient dit in het verzetschrift te worden gevraagd. Het horen gebeurt dan uitsluitend over het verzet.
571.