201300972/1/A3.
Datum uitspraak: 17 juli 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Oostzaan,
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 17 december 2012 in zaak nr. 12/3470 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Oostzaan.
Procesverloop
Bij besluit van 15 mei 2012 heeft het college aan "[bloemenzaak]" ten behoeve van de bevoorrading ontheffing verleend van het verbod om met een motorvoertuig stil te staan op een fietsstrook ter hoogte van [locatie] te Oostzaan.
Bij besluit van 17 juli 2012 heeft het het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 17 december 2012 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 juni 2013, waar [appellante] in persoon en het college, vertegenwoordigd door A. Olij, werkzaam in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Verordening commissie bezwaarschriften Oostzaan 2010 (hierna: de Verordening), voor zover thans van belang, is er een commissie ter voorbereiding van de beslissing op bezwaarschriften tegen besluiten van de raad, het college en de burgemeester.
Ingevolge het vierde lid bereidt de commissie de beslissing niet voor van bezwaren die kennelijk niet-ontvankelijk, dan wel kennelijk ongegrond, zijn.
2. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat zij als weggebruiker bezwaar kan maken tegen een verkeersbesluit dat gevaarlijke verkeerssituaties oplevert. Naast haar persoonlijk belang als weggebruiker, is ook het algemeen belang van andere weggebruikers in geding, aldus [appellante].
2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld uitspraak van 6 augustus 2003 in zaak nr. 200204477/1), is met het stellen van het vereiste van het zijn van belanghebbende om bezwaar te kunnen maken door de wetgever een begrenzing beoogd van de mogelijkheden om tegen een besluit rechtsmiddelen aan te wenden. Bij verkeersbesluiten dient te worden onderzocht of de belangen van de bezwaarmaker daarbij rechtstreeks zijn betrokken. Zoals de Afdeling ook eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld uitspraak van 22 juli 2009 in de zaken nrs. 200807642/1/H3 en 200807644/1/H3), is een persoon slechts belanghebbende bij een verkeersbesluit, indien hij een bijzonder, individueel belang bij dat besluit heeft, dat zich in voldoende mate onderscheidt van dat van andere weggebruikers.
2.2. Niet in geschil is dat [appellante] niet in de nabijheid van de Kerkbuurt woonachtig is. De rechtbank heeft onder die omstandigheden met juistheid overwogen dat de gestelde omstandigheid dat als gevolg van de door het college verleende ontheffing een gevaarlijke verkeerssituatie is ontstaan, niet meebrengt dat [appellante] een belang bij de verleende ontheffing heeft dat zich in voldoende mate onderscheidt van dat van andere weggebruikers om haar in bezwaar daartegen te kunnen ontvangen. Dat, als gesteld, ook het belang van andere weggebruikers in geding is, maakt dat niet anders. Dat [appellante], als gesteld, regelmatig van de Kerkbuurt gebruik maakt, doet dat evenmin.
3. Het betoog faalt. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. Grimbergen, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Grimbergen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2013
581.