ECLI:NL:RVS:2013:351

Raad van State

Datum uitspraak
11 juli 2013
Publicatiedatum
17 juli 2013
Zaaknummer
201303870/2/V6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • H. Troostwijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in hoger beroep tegen boete opgelegd wegens overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 11 juli 2013 uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening. Dit verzoek was ingediend door [verzoekster] tegen de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, naar aanleiding van een eerder besluit van de minister waarin een boete van € 32.000,00 was opgelegd wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen. De boete was opgelegd op 12 augustus 2010 en na bezwaar door [verzoekster] had de minister op 13 juli 2012 het bezwaar ongegrond verklaard.

De rechtbank Noord-Nederland had op 21 maart 2013 het beroep van [verzoekster] gegrond verklaard, het besluit van de minister vernietigd en de boete verlaagd naar € 28.800,00. Tegen deze uitspraak hebben zowel [verzoekster] als de minister hoger beroep ingesteld. In het kader van dit hoger beroep heeft [verzoekster] verzocht om een voorlopige voorziening, zodat de rechtsgevolgen van het besluit tot het opleggen van de boete opgeschort zouden worden totdat er een beslissing op het hoger beroep zou zijn.

Tijdens de zitting op 8 juli 2013 is het verzoek behandeld. [verzoekster] was vertegenwoordigd door mr. W.J.Th. Bustin, terwijl de minister werd vertegenwoordigd door mr. M.A.L. Verbruggen en mr. J.J.A. Huisman. [verzoekster] stelde dat betaling van de boete zou leiden tot financiële problemen, maar deze stelling werd niet onderbouwd. De voorzitter oordeelde dat het spoedeisend belang van het verzoek niet was aangetoond, waardoor het verzoek als kennelijk ongegrond werd afgewezen. Er was ook geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 11 juli 2013.

Uitspraak

201303870/2/V6.
Datum uitspraak: 11 juli 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende de hoger beroepen van onder meer:
[verzoekster], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 21 maart 2013 in zaak nr. 12/1781 in het geding tussen:
[verzoekster]
en
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de minister).
Procesverloop
Bij besluit van 12 augustus 2010 heeft de minister [verzoekster] een boete opgelegd van € 32.000,00 wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen.
Bij besluit van 13 juli 2012 heeft de minister het daartegen door [verzoekster] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 maart 2013 heeft de rechtbank het daartegen door [verzoekster] ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het besluit van 12 augustus 2010 herroepen, de boete vastgesteld op € 28.800,00 en bepaald dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
Tegen deze uitspraak hebben [verzoekster] en de minister hoger beroep ingesteld. [verzoekster] heeft voorts de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 8 juli 2013, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door mr. W.J.Th. Bustin, advocaat te Groningen, en de minister, vertegenwoordigd door mr. M.A.L. Verbruggen en mr. J.J.A. Huisman, beiden werkzaam bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het verzoek strekt ertoe dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat de rechtsgevolgen van het besluit tot het opleggen van de boete worden opgeschort totdat op het hoger beroep is beslist.
2. [verzoekster] stelt dat betaling van de boete voor haar tot financiële problemen zal leiden.
3. [verzoekster] heeft deze stelling noch in haar verzoek noch ter zitting op enige wijze gestaafd. Derhalve is het spoedeisend belang van het verzoek niet aangetoond. Reeds daarom dient het verzoek als kennelijk ongegrond te worden afgewezen.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. C.M. Woestenburg-Bertels, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Woestenburg-Bertels
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2013
501.