201303136/1/R4.
Datum uitspraak: 17 juli 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van:
[verzoeker], wonend te Oudemirdum, gemeente Gaasterlân-Sleat,
om herziening (artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) van de uitspraak van de Afdeling van 16 januari 2013, in zaak nr. 201205779/1/R4.
Procesverloop
Bij uitspraak van 16 januari 2013, in zaak nr. 201205779/1/R4, heeft de Afdeling het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak is aangehecht.
[verzoeker] heeft de Afdeling verzocht die uitspraak te herzien.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft het verzoek ter zitting behandeld op 9 juli 2013, waar [verzoeker] is verschenen. Voorts is ter zitting de raad van de gemeente Midden-Delfland, vertegenwoordigd door G.W. de Bruijn, werkzaam bij de gemeente, gehoord.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:119, eerste lid, van de Awb kan de Afdeling op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2. [verzoeker] betoogt dat er aanleiding bestaat om de uitspraak te herzien. Hij stelt dat de raad ter zitting ten onrechte stukken in het geding heeft gebracht. Nu [verzoeker] niet ter zitting is verschenen, kon hij niet reageren op deze stukken en is de procedure niet eerlijk verlopen. Volgens [verzoeker] had het lid van de enkelvoudige kamer het onderzoek ter zitting moeten schorsen, dan wel na sluiting van het onderzoek ter zitting, het onderzoek moeten heropenen om hem in de gelegenheid te stellen te reageren op de overlegde stukken. Voorts meent [verzoeker] dat er mogelijk sprake is van een schending van de artikelen 6:18 en 6:19 van de Awb, zoals deze luidden ten tijde van belang, nu de raad op 7 december 2012 het voorontwerpbestemmingsplan "Buitengebied" ter inzage heeft gelegd. Voor het overige heeft [verzoeker] in zijn verzoekschrift betoogd dat de Afdeling op onjuiste gronden heeft geoordeeld dat hij zich niet meer kan beroepen op de door hem genoemde concrete beleidsbeslissing.
2.1. De Afdeling stelt voorop dat het bijzondere rechtsmiddel van herziening er niet toe strekt de juistheid van de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht, anders dan naar aanleiding van feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119 van de Awb, aan de orde te stellen. Hetgeen [verzoeker] heeft betoogd komt er in de kern op neer dat er geen sprake is geweest van een eerlijke procedure, nu hij ter zitting niet heeft kunnen reageren op de getoonde stukken. De behandeling ter zitting is geen feit of omstandigheid, als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb, en kan in zoverre geen grond voor herziening opleveren.
Over hetgeen [verzoeker] heeft aangevoerd met betrekking tot de vermeende schending van de artikelen 6:18 en 6:19 van de Awb, omdat de raad het voorontwerpbestemmingsplan "Buitengebied" ter inzage heeft gelegd, is de Afdeling van oordeel dat dit, wat hier verder ook van zij, geen nieuw feit of omstandigheid als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb, betreft.
Voor zover [verzoeker] een correctie wenst van een in zijn ogen rechterlijke misslag, overweegt de Afdeling dat dit niet kan worden begrepen onder de in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb bedoelde feiten en omstandigheden. De Afdeling ziet evenmin aanleiding om tot vervallenverklaring over te gaan. Vervallenverklaring is een buitenwettelijke beslissing die slechts in zeer uitzonderlijke omstandigheden wordt genomen. Een zodanig uitzonderlijk geval doet zich hier niet voor. Hetgeen [verzoeker] heeft aangevoerd betreft voorts geen kennelijke, voor partijen kenbare en voor eenvoudig herstel vatbare verschrijving, zodat van rectificatie of een hersteluitspraak geen sprake kan zijn. Met het verzoek kan verder niet worden bereikt dat de Afdeling tot heroverweging van haar uitspraak van 16 januari 2013 komt, noch dat het debat wordt heropend. Het feit dat tegen de uitspraak geen hoger beroep openstond, kan dit evenmin tot gevolg hebben.
3. Gelet op het vorenstaande dient het verzoek te worden afgewezen.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Drouen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2013
375-767.